ECLI:NL:RBDHA:2023:3108

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
23-1203
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening om omgevingsvergunning voor bouw opslagloodsen

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster afgewezen. Verzoekster had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de bouw van twee opslagloodsen op een perceel in Noordwijk, welke door het college van burgemeester en wethouders op 23 december 2022 was afgewezen. Verzoekster stelde dat het college niet tijdig had beslist op haar aanvraag, waardoor volgens haar een omgevingsvergunning van rechtswege was ontstaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat er enkel een spoedeisend belang was met betrekking tot de vraag of er van rechtswege een vergunning was ontstaan. De voorzieningenrechter concludeerde dat het college tijdig had beslist op de aanvraag, aangezien de beslistermijn correct was opgeschort en verlengd. Hierdoor was er geen omgevingsvergunning van rechtswege ontstaan. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1203

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 maart 2023 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster

en

het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk, het college

(gemachtigde: S. Verouden, werkzaam bij de Omgevingsdienst West-Holland).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van de aanvraag om omgevingsvergunning van verzoekster van 1 augustus 2022 voor de bouw van twee opslagloodsen op het perceel [adres] [nummer] te [plaats].
1.1
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 23 december 2022 (het bestreden besluit) afgewezen.
1.2
Met de brief van 13 januari 2023 heeft verzoekster een reactie op dat besluit en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, omdat het college volgens haar niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn op de aanvraag heeft beslist.
1.3
Met de brief van 10 februari 2023 is de reactie van verzoekster van 13 januari 2023 op het besluit van 23 december 2022 ter behandeling als bezwaarschrift doorgestuurd naar het college.
1.4
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster vergezeld van [A], de gemachtigde van het college, vergezeld van [B] en [C].

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoekster heeft op 1 december 2022 beroep ingesteld tegen het volgens haar niet tijdig nemen door het college van een beslissing op de aanvraag om omgevingsvergunning van 1 augustus 2022 [1] .
2.1
Het college heeft met het bestreden besluit beslist op die aanvraag en de omgevingsvergunning geweigerd.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar is in beginsel alleen aanleiding als sprake is van een spoedeisend belang en als de omgevingsvergunning zodanig gebrekkig is dat deze na heroverweging in bezwaar naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand kan blijven.
3.1
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. Verzoekster heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter uitsluitend een spoedeisend belang met betrekking tot de vraag of al dan niet een omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan. Daarnaast kan verzoekster, nu het bestreden besluit de weigering van een omgevingsvergunning betreft, met schorsing van dat besluit niet bereiken dat de door haar gevraagde omgevingsvergunningen alsnog wordt verleend. Feitelijk strekt het verzoek er in zo verre dan ook toe dat aan verzoekster, vooruitlopend op de uitkomst van de bezwaarprocedure, bij wijze van voorlopige voorziening toestemming wordt verleend om de door haar gewenste loodsen te bouwen. Voor het treffen van een dergelijke verstrekkende voorlopige voorziening bestaat slechts aanleiding in zeer uitzonderlijke situaties, en niet gebleken is dat daarvan in dit geval sprake is. Voor zover het verzoek betrekking heeft op schorsing van het bestreden besluit, is er dan ook geen spoedeisend belang bij het verzoek.
5. Gelet hierop is in deze procedure alleen de vraag aan de orde of van rechtswege een omgevingsvergunning is ontstaan en dus of het college tijdig op de aanvraag van 1 augustus 2022 heeft beslist.
6. Verzoekster voert in dat verband aan dat geen sprake kan zijn van het opschorten van de beslistermijn, nu de opschortingstermiinen (en de vragen om aanvullende informatie) direct voortkomen uit het continu ter discussie stellen van de agrarische bedrijfsvoering. Volgens haar is de beslistermijn op de aanvraag op 24 november 2022 verlopen en de omgevingsvergunning daardoor van rechtswege verleend.
7. Ingevolge artikel 3.9, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) beslist het bevoegd gezag op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking:
a. doet het mededeling van die beschikking op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag, en
b. zendt het in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen de daarbij aangewezen bestuursorganen een afschrift van die beschikking.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat het bevoegd gezag de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal met ten hoogste zes weken kan verlengen. Het maakt zijn besluit daartoe bekend binnen de eerstbedoelde termijn. Het doet daarvan tevens zo spoedig mogelijk mededeling op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag.
Ingevolge artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt de termijn voor het geven van een beschikking opgeschort met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan de aanvrager krachtens artikel 4:5 uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
8. Niet in geschil is, en ook de voorzieningenrechter gaat daar vanuit, dat op de aanvraag om omgevingsvergunning van 1 augustus 2022 de reguliere voorbereidingsprocedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wabo van toepassing is.
8.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat de beslistermijn op 2 augustus 2022 is aangevangen en liep tot en met 26 september 2022.
8.2
Met de brief van 11 augustus 2022 heeft het college binnen 6 weken om aanvullende gegevens gevraagd en de beslistermijn op de aanvraag opgeschort totdat alle ontbrekende gegevens zijn ontvangen. Met de brief van 15 september 2022 heeft het college binnen 4 weken om aanvullende gegevens gevraagd en de beslistermijn op de aanvraag opgeschort totdat alle ontbrekende gegevens zijn ontvangen. Met de brief van 7 november 2022 heeft het college verzoekster meegedeeld dat op 10 oktober 2022 de gevraagde gegevens zijn ontvangen en dat uiterlijk 23 november 2022 op de aanvraag moet zijn beslist.
Met de brief van 17 november 2022 heeft het college de beslistermijn met 6 weken verlengd tot en met 4 januari 2023.
9. In de eerste plaats moet worden bezien of de gevraagde gegevens noodzakelijk waren voor beoordeling van de aanvraag.
9.1
In de brief van 11 augustus 2022 is onder meer gevraagd om aan te geven welke werkzaamheden er precies uitgevoerd gaan worden in de loodsen, is een drietal tekeningen opgevraagd en is gevraagd naar het toekomstige gebruik van de loodsen. In de brief van
15 september 2022 is opnieuw gevraagd om aan te geven welke werkzaamheden er precies uitgevoerd gaan worden in de loodsen.
9.2
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter mocht het college deze gegevens van verzoekster verlangen om de aanvraag aan het geldende bestemmingsplan te kunnen toetsen. Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 7.3 en 7.4 van de uitspraak van heden in de procedures met zaaknummers SGR 21/3638 en SGR 23/624 is overwogen, mocht het college immers gerede twijfel hebben over het voorgenomen gebruik van de loodsen.
Daarom is de beslistermijn met de brieven van 11 augustus 2022 en 15 september 2022 naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht opgeschort.
9.3
Ten tijde van de opschorting van de beslistermijn op 11 augustus 2022 waren
9 dagen van de beslistermijn verstreken. Deze termijn is pas na ontvangst van de ontbrekende stukken op 10 oktober 2022 verder gaan lopen. Van de beslistermijn van
56 dagen resteerde er op dat moment nog 47 (56-9), dus tot en met 25 november 2022. Het college heeft vervolgens (ruim) vóór het verstrijken van de beslistermijn deze termijn verlengd tot en met 4 januari 2023, waarmee naar voorlopig oordeel is voldaan aan artikel 3.9, tweede lid, van de Wabo.
10. Aangezien het bestreden besluit op 23 december 2022 is genomen, heeft het college binnen de lopende beslistermijn - en dus tijdig - beslist op de aanvraag van 1 augustus 2022. Daarom is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen omgevingsvergunning van rechtswege ontstaan. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.zaaknr. SGR 22/7926