3.1Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. Verzoekster heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter uitsluitend een spoedeisend belang met betrekking tot de vraag of al dan niet een omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan. Daarnaast kan verzoekster, nu het bestreden besluit de weigering van een omgevingsvergunning betreft, met schorsing van dat besluit niet bereiken dat de door haar gevraagde omgevingsvergunningen alsnog wordt verleend. Feitelijk strekt het verzoek er in zo verre dan ook toe dat aan verzoekster, vooruitlopend op de uitkomst van de bezwaarprocedure, bij wijze van voorlopige voorziening toestemming wordt verleend om de door haar gewenste loodsen te bouwen. Voor het treffen van een dergelijke verstrekkende voorlopige voorziening bestaat slechts aanleiding in zeer uitzonderlijke situaties, en niet gebleken is dat daarvan in dit geval sprake is. Voor zover het verzoek betrekking heeft op schorsing van het bestreden besluit, is er dan ook geen spoedeisend belang bij het verzoek.
5. Gelet hierop is in deze procedure alleen de vraag aan de orde of van rechtswege een omgevingsvergunning is ontstaan en dus of het college tijdig op de aanvraag van 1 augustus 2022 heeft beslist.
6. Verzoekster voert in dat verband aan dat geen sprake kan zijn van het opschorten van de beslistermijn, nu de opschortingstermiinen (en de vragen om aanvullende informatie) direct voortkomen uit het continu ter discussie stellen van de agrarische bedrijfsvoering. Volgens haar is de beslistermijn op de aanvraag op 24 november 2022 verlopen en de omgevingsvergunning daardoor van rechtswege verleend.
7. Ingevolge artikel 3.9, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) beslist het bevoegd gezag op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking:
a. doet het mededeling van die beschikking op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag, en
b. zendt het in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen de daarbij aangewezen bestuursorganen een afschrift van die beschikking.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat het bevoegd gezag de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal met ten hoogste zes weken kan verlengen. Het maakt zijn besluit daartoe bekend binnen de eerstbedoelde termijn. Het doet daarvan tevens zo spoedig mogelijk mededeling op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag.
Ingevolge artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt de termijn voor het geven van een beschikking opgeschort met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan de aanvrager krachtens artikel 4:5 uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
8. Niet in geschil is, en ook de voorzieningenrechter gaat daar vanuit, dat op de aanvraag om omgevingsvergunning van 1 augustus 2022 de reguliere voorbereidingsprocedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wabo van toepassing is.