ECLI:NL:RBDHA:2023:3111

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
23-624
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen lasten onder dwangsom wegens strijdig gebruik van percelen als camping

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres afgewezen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk, dat haar lasten onder dwangsom had opgelegd vanwege het gebruik van percelen aan de [adres] te [plaats] als camping, in strijd met de geldende bestemming. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college terecht handhavend heeft opgetreden, aangezien het gebruik van de percelen als camping buiten het seizoen in strijd is met het bestemmingsplan. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 14 april 2021, waarin vijf lasten onder dwangsom waren opgelegd. Het college had deze lasten in stand gelaten in het bestreden besluit van 12 december 2022. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen zicht is op legalisering van de camping en dat de voorzieningen die eiseres had geplaatst, zoals een stacaravan en toilet- en douche-units, niet in overeenstemming zijn met de agrarische bestemming van de percelen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af en verklaart het beroep ongegrond, waardoor de opgelegde lasten gehandhaafd blijven. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/3638 en SGR 23/624
uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 maart 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk, het college

(gemachtigde: P. Debipersad, werkzaam bij de Omgevingsdienst West-Holland).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres tegen het besluit van het college van 12 december 2022 over de opgelegde lasten onder dwangsom in verband met het in strijd met de geldende bestemming gebruiken van de percelen gelegen aan de [adres] [nummer] te [plaats] als camping en vanwege de aanwezigheid van bijbehorende voorzieningen. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eiseres daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.1
Met het besluit van 14 april 2021 (het primaire besluit) heeft het college
[A], [B] en [eiseres] – zijnde de gebruikers van de percelen –
5 lasten onder dwangsom opgelegd, onder meer in verband met het gebruik van de percelen voor de exploitatie van een camping in strijd met de ter plaatse geldende bestemming en vanwege 6 bouwwerken die daar ten dienste van die camping aanwezig zijn.
1.2
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3
Het college heeft de aan het primaire besluit verbonden begunstigingstermijn op
2 juli 2021 verlengd tot 6 weken na de beslissing op bezwaar.
1.4
Met het bestreden besluit van 12 december 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.
1.5
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.6
Eiseres heeft nadere stukken overgelegd.
1.7
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 maart 2023 op zitting behandeld.
Hieraan hebben deelgenomen: eiseres vergezeld van [A], de gemachtigde van het college, vergezeld van [C] en [D].

Totstandkoming van het besluit

2.1
Naar aanleiding van klachten over het gebruik van de percelen in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan heeft een toezichthouder van de Omgevingsdienst West-Holland (ODWH) op 24 juni 2020 een controle op de percelen [perceelnummer 1], [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] (de percelen) aan de [adres] [nummer] te [plaats] uitgevoerd.
Op 12 februari 2021 heeft de toezichthouder een hercontrole uitgevoerd op de percelen.
2.2
Met het primaire besluit heeft het college de gebruikers van de percelen gelast om binnen 3 maanden:
1. het gebruik van de percelen voor de exploitatie van een camping en de verhuur van
kampeermiddelen en campers en het hiervoor adverteren op de website
“[website]” te staken en gestaakt te houden (last 1);
2. het gebruik van de percelen voor buitenopslag van fietsen, aanhangers en andere
niet-agrarische materialen die geen relatie houden met de bestemming te staken en gestaakt te houden door de fietsen, aanhangers en andere niet-agrarische materialen die geen relatie houden met de bestemming te verwijderen en verwijderd te houden (last 2);
3. de stacaravan te verwijderen en verwijderd te houden (last 3);
4. alle drie toilet- en douche-units te verwijderen en verwijderd te houden (last 4);
5. de twee zeecontainers te verwijderen en verwijderd te houden (last 5), bij gebreke waarvan zij per overtreding (per week) een dwangsom van € 1.500,- per constatering kunnen verbeuren tot een maximum van € 6.000,-. In totaal kunnen zij € 48.000,- aan dwangsommen verbeuren.
2.3
Met het bestreden besluit heeft het college het primaire besluit, conform het advies van de Regionale commissie bezwaarschriften (de commissie) van 5 oktober 2021, in stand gelaten onder verduidelijking van de daarin opgelegde lasten.
Ten aanzien van het strijdig gebruik van de camping buiten het seizoen – dus buiten de periode van 15 maart tot en met 31 oktober – dienen de gebruikers van de percelen die activiteiten te staken en gestaakt te houden (lasten 1 en 2).
Met betrekking tot de bijbehorende voorzieningen, dienen deze verwijderd te worden en verwijderd gehouden te worden. Dit betekent dat ongeacht het campingseizoen de voorzieningen verwijderd dienen te worden en verwijderd moeten blijven. Onder voorzieningen worden verstaan de stacaravan (last 3), de toilet- en douche units (last 4) en de zeecontainers (last 5), aldus het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Hij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De voorzieningenrechter gaat daarbij uit van de volgende feiten en omstandigheden.
4.1
In het constateringsrapport van 24 juni 2020 en de bijgevoegde foto’s is vermeld dat tijdens deze controle het volgende is geconstateerd:
- op de percelen vindt opslag plaats van auto's en busjes, die dienen als nachtverblijf en versiering voor de camping "Buitenplaats de Strandwal";
- op de percelen staan twee zeecontainers;
- er zijn drie toilet- en douche-units, waarvan er twee in gebruik waren;
- er staat een stacaravan op het perceel;
- verspreid over de percelen worden fietsen, aanhangers en andere niet-agrarische
materialen opgeslagen.
Eiseres heeft daarbij tegenover de toezichthouder verklaard dat op de percelen een camping is gerealiseerd voor 15 campers, ter ondersteuning van de camping twee toilet- en douche-units en een buitenwasplaats zijn gerealiseerd, de stacaravan op het perceel als receptie van de camping en overnachtingsplaats van de beheerder dient en naast de verhuur van de 15 camperplaatsen ook campers, een glazenhuis voor vier personen en een zomerhuisje voor twee personen te huur worden aangeboden, in de vorm van campers. Ook worden er ter plekke camperbusjes aangeboden om op het perceel te overnachten.
4.2
Uit het constateringsrapport van 12 februari 2021 en de bijgevoegde foto's blijkt dat tijdens deze controle het volgende is geconstateerd:
- in één van de containers (container 1) ligt onder andere tuinmeubilair, een barbecue en agrarisch tuingereedschap opgeslagen.
- in de andere container (container 2) wordt meubilair, ijskasten, kachels en gasflessen opgeslagen.
- verspreid op het perceel liggen nog steeds diverse materialen opgeslagen, zoals fietsen, aanhangers, automaterialen en andere niet agrarische materialen.
Eiseres heeft daarbij tegenover de toezichthouder verklaard dat de opslag van tuinmeubilair en de barbecue in container 1 opslag betreft die in relatie met de dagbesteding op de camping zal worden gebruikt, het agrarische gereedschap in container 1 verband houdt met de dagbesteding ten aanzien van het onderhoud van een toekomstige moestuin en boomgaard, dat deze container in de zomer zal dienen als werkplaats/kantine/dagverblijf ten behoeve van de dagbesteding en dat de opslag in container 2 materialen betreft ten behoeve van de camping.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college in het bestreden besluit de in het primaire besluit genoemde lasten 1 en 2 heeft beperkt tot de periode van 1 november tot en met 14 maart. De lasten 3 tot en met 5 heeft het college daarbij ongewijzigd in stand gelaten. Eiseres bestrijdt niet de lasten 1 en 2, voor zover die in stand zijn gelaten, wel de lasten 3 tot en met 5.
5.1
Eiseres voert aan dat de percelen overeenkomstig de geldende bestemming worden gebruikt, omdat (1) de eenmanszaak Brama Bollen en Recreatie in de periode van 2019 tot 2022 was ingeschreven als agrarisch bedrijf, (2) agrarische bedrijfsvoering de hoofdactiviteit is van Buitenplaats de Strandwal BV, (3) slechts 0,15 ha wordt gebruikt als seizoenscamping en de overige 1,15 ha weer in gebruik is genomen voor agrarische activiteiten.
Verder voert eiseres aan dat - naar analogie van een plattelands- of burgerwoning - ook een agrarische bedrijfswoning 1000 m2 voor privé-doeleinden mag gebruiken. Nu de toilet- en douche-units, de stacaravan/receptie en de twee zeecontainers op dit stuk grond staan, zijn die bouwwerken volgens eiseres niet in strijd met de agrarische bestemming van het perceel.
6. De percelen zijn gelegen in het bestemmingsplan “Buitengebied 2015” en hebben
volgens de verbeelding de bestemming “Agrarisch-Bollenteelt-Bollenzone-1”.
Ingevolge artikel 3.1 van de planregels zijn deze percelen onder andere bestemd voor de uitoefening van een bollenteeltbedrijf zoals genoemd in artikel 1.9 van de planregels.
Op grond van artikel 1.9 van de planregels is een agrarisch bedrijf een bedrijf, gericht
op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen nader te
onderscheiden in onder andere bollenteelt en de teelt van bloembollen, bolbloemen
en knolgewassen.
In artikel 3.1, onder k, van de planregels in samenhang met tabel 3.1 is bepaald dat opslag en stalling van agrarische producten in bestaande bebouwing als nevenfunctie is toegestaan.
Op grond van artikel 3.2 van de planregels mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken,
geen gebouw zijnde worden gebouwd ten behoeve van de bestemming en conform de
daarin genoemde voorwaarden.
In artikel 36.1, onder a, van de planregels is bepaald dat onder gebruik in strijd met het
bestemmingsplan in ieder geval wordt verstaan het gebruiken en laten gebruiken van
onbebouwde gronden op de wijze zoals daarin is genoemd. Onder 3 wordt het
gebruiken van de onbebouwde gronden als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats
voor kampeer- en verblijfsmiddelen genoemd.
In artikel 36.2, onder e, van de planregels is bepaald dat onder het strijdig gebruik als hiervoor bedoeld in artikel 36.1 van de planregels niet wordt verstaan, het plaatsen of geplaatst houden van maximaal 15 kampeermiddelen gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober binnen bouwvlakken met onder andere de bestemming “Agrarisch Bollenteelt- Bollenzone 1”.
7. Het college heeft in het bestreden besluit overwogen dat de bestemming van de percelen agrarisch is, hetgeen betekent dat de percelen uitsluitend moeten worden gebruikt voor agrarische werkzaamheden. Het bestemmingsplan staat gebruik van een minicamping (15 standplaatsen) toe op de percelen gedurende het zomerseizoen. Daarom moet het gebruik van de percelen als camping buiten het seizoen – dus buiten de periode van 15 maart tot en met 31 oktober – worden gestaakt en gestaakt worden gehouden. Daarnaast is hierin overwogen dat de bijbehorende campingvoorzieningen worden gezien als bijbehorende bouwwerken. Omdat bijbehorende bouwwerken ten dienste moeten staan van de hoofdbestemming, dienen de aangetroffen bouwwerken verwijderd te worden, ongeacht of zij al dan niet binnen het campingseizoen vallen. Verder is er geen zicht op legalisering en zijn ook geen andere dringende omstandigheden gebleken op grond waarvan afgezien kon worden van de beginselplicht om handhavend op te treden, aldus het college.
7.1
Gesteld noch gebleken is dat de op 24 juni 2020 en 12 februari 2021 uitgevoerde controles, die het college aan het primaire besluit ten grondslag heeft gelegd, voor onjuist moeten worden gehouden.
7.2
Eiseres heeft gesteld dat zij samen met de gebroeders Brama vanaf 2019 ter plaatse is gestart met een gecombineerde bedrijfsvoering bestaande uit de hoofdactiviteit bloemen- en bollenteelt met als nevenactiviteiten een (boeren)camping met 15 standplaatsen en
beschut werk/dagbesteding voor jongvolwassenen met een beperking. Volgens eiseres wordt daarmee voldaan aan artikel 3.1 van de planregels.
7.3
Uit het bestreden besluit en het advies van de commissie blijkt dat het college zich op het standpunt stelt dat op de percelen geen bollenteeltbedrijf als bedoeld in artikel 3.1 en 1.9 van de planregels wordt uitgeoefend.
7.4
Ook de voorzieningenrechter is er niet van overtuigd dat de percelen daadwerkelijk worden geëxploiteerd voor een agrarisch bedrijf als bedoeld in artikel 1.9 van de planregels. Eiseres heeft haar stelling immers niet met stukken of bewijsmiddelen onderbouwd. Zelfs indien eiseres aannemelijk had weten te maken dat de gestelde gecombineerde bedrijfsvoering overeenkomt met de feitelijke exploitatie ter plaatse, moet worden betwijfeld of daarmee zou worden voldaan aan artikel 1.9 van de planregels.
7.5
Nu uit het bestreden besluit volgt dat het gebruik van de camping buiten het seizoen – dus buiten de periode van 15 maart tot en met 31 oktober – moet worden gestaakt en gestaakt moet worden gehouden en daarnaast de op de percelen aanwezige voorzieningen bestaande uit de stacaravan (last 3), de toilet- en douche units (last 4) en de zeecontainers (last 5) niet ten behoeve van de bestemming “Agrarisch-Bollenteelt-Bollenzone-1” functioneren, zijn deze objecten naar het oordeel van de voorzieningenrechter in strijd met artikel 3.2 van de planregels ter plaatse aanwezig.
7.6
Aangezien uit de verbeelding van het bestemmingsplan blijkt dat - anders dan eiseres stelt - ter plaatse noch de aanduidingen “bedrijfswoning” of “specifieke vorm van wonen - plattelandswoning” gelden, noch op de percelen een woonbestemming rust, kan zij daar ook geen rechten aan ontlenen.
7.7
Het gebruik van de percelen is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dus in strijd met het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Het college was dan ook bevoegd om handhavend op te treden.
8. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. De voorzieningenrechter verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2019 [1] .
8.1
In het bestreden besluit heeft het college overwogen dat de camping niet gelegaliseerd kan worden, omdat de exploitatie van een volwaardige camping /verhuurbedrijf niet past niet binnen de structuurvisie die op de percelen van toepassing is. Om die reden kan ook geen vergunning verleend worden voor het plaatsen van een stacaravan als receptie. Hetzelfde geldt voor het plaatsen van de douche- en toiletunits.
De buitenopslag en de zeecontainers staan niet ten dienste van de bestemming, bollenteelt,
en om die reden kan geen omgevingsvergunning worden verleend, aldus het college.
De voorzieningenrechter ziet geen reden om deze motivering van het college niet te volgen. Van concreet zicht op legalisering is dan ook geen sprake.
8.2
Verder is in het primaire besluit overwogen dat handhavend optreden in dit geval niet onevenredig is en dat er dan ook geen reden is om van handhaving af te zien. Eiseres heeft dit standpunt in bezwaar en beroep niet bestreden, zodat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gebleken is van bijzondere omstandigheden om van handhavend optreden af te zien.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit stand houdt en de gebruikers van de percelen alsnog moeten voldoen aan de hen bij het primaire besluit opgelegde lasten, voor zover die in het bestreden besluit zijn gehandhaafd. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.