ECLI:NL:RBDHA:2023:3145

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
22-1443
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een boete aan een restaurant wegens overtreding van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een restaurantuitbater en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De staatssecretaris had op 22 juli 2020 een boete van 12.000 euro opgelegd aan de uitbater wegens overtreding van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml). Dit besluit volgde op een controle waarbij de uitbater niet de gevraagde loon- en vakantiebijslaggegevens van zijn werknemers kon overleggen. In een later besluit op 17 januari 2022 verklaarde de staatssecretaris de bezwaarschriften van de uitbater ongegrond, waarna de uitbater beroep instelde bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 21 februari 2023 de zaak behandeld, waarbij de uitbater werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de uitbater niet had voldaan aan de vordering om de benodigde documenten te overleggen, ondanks meerdere verzoeken van de staatssecretaris. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde boete evenredig was, aangezien de uitbater voldoende gelegenheid had gekregen om de stukken in te dienen en geen geldige redenen had aangevoerd voor het niet voldoen aan de vordering.

De rechtbank verklaarde het beroep van de uitbater ongegrond en wees een proceskostenvergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 16 maart 2023, en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak. De uitbater heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1443

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. D. Coskun),
en

de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. van den Berg).

Procesverloop

In het besluit van 22 juli 2020 heeft verweerder eiser een boete van 12.000,- euro opgelegd wegens overtreding van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (hierna: Wml). In een afzonderlijk besluit van 22 juli 2020 heeft verweerder eiser een waarschuwing preventieve stillegging van werk gegeven.
In het besluit van 17 januari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaarschriften van eiser tegen de voornoemde besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser exploiteerde een restaurant in [plaats]. Naar aanleiding van een controle op naleving van de Wml heeft verweerder eiser gevorderd stukken te verstrekken waaruit blijkt welk loon en welke vakantiebijslag aan twee werknemers van het restaurant over de periode 1 januari 2019 tot en met 30 juni 2019 is voldaan en hoeveel uren deze werknemers hebben gewerkt. Omdat eiser geenstukken heeft aangeleverd is eiser een boete van 12.000,- euro opgelegd en een waarschuwing preventieve stilleging van werk gegeven. Eiser kan zich hiermee niet verenigen.
Wat stelt eiser in beroep?
2. Volgens eiser blijkt uit de in bezwaar overgelegde loonstaten en overige stukken dat de werknemers ten minste het minimumloon hebben ontvangen en dat eiser dus wel heeft voldaan aan de eisen van de Wml. Daarbij was aanlevering van deze stukken door eiser niet noodzakelijk voor verweerder, nu deze dat in Suwinet had kunnen zien. Door de werknemers is niet geklaagd dat er minder dan het minimumloon betaald zou worden. De opgelegde boete vindt eiser disproportioneel. Door een taalbarrière zou de communicatie met verweerder uiteindelijk moeilijk zijn verlopen. Ook is het restaurant inmiddels failliet verklaard en heeft eiser hieraan een grote schuld overgehouden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Op 18 juli 2019 hebben inspecteurs van de Arbeidsinspectie het restaurant van eiser bezocht vanwege een controle op naleving van onder meer de Wml. Daarbij werd waargenomen dat twee personen aan het werk waren. In september 2019 is meermalen geprobeerd telefonisch contact te krijgen met eiser om onderzoek te kunnen doen in de loonadministratie. Op 3 oktober 2019 is eiser schriftelijk gevorderd bescheiden te verstrekken waaruit blijkt welk loon en welke vakantiebijslag aan deze 2 personen is voldaan en hoeveel uren zij hebben gewerkt. Hieraan is niet voldaan. Vervolgens is eiser uitgenodigd om op 17 oktober 2019 een verklaring af te leggen. Op 16 oktober 2019 heeft een onbekend man laten weten dat eiser vanwege gezondheidsklachten in Turkije was en daardoor niet kon verschijnen. Hierop is door de inspecteur aangegeven dat ook een gemachtigde namens eiser een verklaring kan afleggen. De man heeft aangegeven hierover terug te zullen bellen, hetgeen niet is gebeurd. Op 22 oktober 2019 is nogmaals een schriftelijke vordering met eenzelfde inhoud als de eerdere brief van 3 oktober 2019 aan eiser gestuurd. Ook hierop heeft hij niet gereageerd. Vastgesteld kan dus worden dat eiser sinds de controle op 18 juli 2019 tot aan eind oktober 2019 niet heeft voldaan aan de vordering om de betreffende bescheiden te overleggen. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee vast dat eiser artikel 18b, lid 2, van de Wml heeft overtreden en was verweerder bevoegd tot het opleggen van een boete. Dat eiser de betreffende stukken vervolgens pas in bezwaar, op 16 november 2020, heeft aangeleverd doet aan vorenstaande niet af. De stelling van eiser dat verweerder de informatie zelf uit Suwinet had kunnen afleiden, wordt niet gevolgd, nu hierin enkel de gewerkte uren en de uitbetaling worden vermeld, maar een nadere onderbouwing daarvoor ontbreekt, zodat uit dit systeem niet valt af te leiden of het minimumloon daadwerkelijk betaald is.
4. De opgelegde boete van 12.000,- euro is in dit geval evenredig. Voor matiging daarvan is geen reden. Daarbij is van belang dat eiser voldoende gelegenheid heeft gekregen om alsnog de stukken in te dienen. De niet onderbouwde stelling dat hij met gezondheidsklachten in Turkije zat en de omstandigheid dat het restaurant sinds september 2019 gesloten was, laat onverlet dat het aanleveren van stukken onder de verantwoordelijkheid van eiser als werkgever valt en dat hij op de vorderingsbrieven had moeten reageren. Er is op geen moment een verzoek om uitstel door eiser ingediend. Daarbij is ook van belang dat eiser in bezwaar heeft aangegeven dat hij een boekhouder had. Niet is aannemelijk geworden dat deze boekhouder niet in staat zou zijn geweest om de stukken namens eiser te overhandigen. Van omstandigheden die maken dat het eiser niet kan worden verweten dat hij de stukken te laat heeft ingediend, is dan ook niet gebleken. De pas in bezwaar overgelegde stukken vormen geen aanleiding voor matiging van de boete. [1] Daarnaast heeft eiser met de aangeleverde stukken nog steeds niet voldaan aan de vordering van verweerder. Voor een van de werknemers betreffen de stukken een andere tijdspanne dan opgevraagd en in de bankoverschrijvingen en loonstroken van de andere werknemer heeft verweerder verschillende discrepanties opgemerkt, die door eiser niet zijn weggenomen. Ten slotte is van belang dat eiser zijn huidige financiële situatie niet met stukken heeft onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenvergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. Verschoor, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1982, r.o. 4.5.