ECLI:NL:RBDHA:2023:3152

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
NL22.3191
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging verblijfsdoel naar ‘humanitair niet tijdelijk’ in verband met mensenhandel en artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Algerijnse man, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend om de beperking van zijn verblijfsvergunning te wijzigen van 'tijdelijke humanitaire gronden' naar 'humanitair niet-tijdelijk'. Deze aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris, die oordeelde dat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die verband hielden met mensenhandel, zoals bedoeld in de Vreemdelingencirculaire. De eiser had eerder aangifte gedaan van mensenhandel tegen zijn toenmalige partner, maar het Openbaar Ministerie had geconcludeerd dat er geen sprake was van mensenhandel, wat leidde tot de intrekking van zijn verblijfsvergunning.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 2 februari 2023 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de aanvraag konden rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser niet voldoende had onderbouwd dat er sprake was van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, en dat de belangenafweging in het nadeel van de eiser uitviel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet aan de vereisten voldeed voor de gevraagde verblijfsvergunning en dat de hoorplicht in de bezwaarfase niet was geschonden, omdat er op voorhand geen twijfel bestond over de uitkomst van het bezwaar.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geoordeeld dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de Vreemdelingencirculaire en de noodzaak voor een duidelijke onderbouwing van claims met betrekking tot mensenhandel en gezinsleven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.3191

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij het besluit van 16 november 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot wijziging van de beperking van zijn verblijfsvergunning regulier naar ‘humanitair niet-tijdelijk’ afgewezen.
Bij het besluit van 27 januari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 22 september 2022 een aanvullend besluit genomen (het aanvullend
besluit).
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2023 op zitting behandeld te Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Chebab. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geboortedatum] en heeft de Algerijnse nationaliteit. Op 24 januari 2020 is hij Nederland ingereisd met een visum voor kort verblijf om te verblijven bij zijn toenmalige partner.
2. Op 14 juli 2020 heeft eiser aangifte van mensenhandel gedaan tegen zijn toenmalige partner. Eiser is vervolgens bij besluit van 15 juli 2020 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning met de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’. Op 30 juli 2020 heeft het OM [1] de zaak voortijdig beëindigd, omdat na bestudering van de aangifte is geoordeeld dat er in de door eiser geschetste situatie geen sprake is van mensenhandel. Bij besluit van 15 maart 2021 heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken. Het bezwaar van eiser daartegen is bij besluit van 11 juni 2021 ongegrond verklaard.
3. Op 14 juli 2021 heeft eiser een aanvraag ingediend om de beperking van zijn verblijfsvergunning te wijzigen van ‘tijdelijke humanitaire gronden’ naar ‘humanitair niet-tijdelijk’. Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en overwogen dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die verband houden met mensenhandel zoals bedoeld in paragraaf B9/12 van de Vc. [2] Nu het OM heeft geconcludeerd dat geen sprake is van mensenhandel, ontbreekt de vereiste koppeling. Een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag blijft daarom achterwege. Verweerder heeft verder overwogen dat de afwijzing van de aanvraag niet leidt tot schending van artikel 8 van het EVRM. [3]
4. Nadat eiser beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit, heeft verweerder de rechtbank verzocht om aanhouding van de zaak om eiser te kunnen horen over zijn mogelijke familieleven in Nederland. Op 8 augustus 2022 zijn eiser en zijn huidige partner gehoord door een ambtelijke commissie. Bij het aanvullend besluit heeft verweerder nader gemotiveerd waarom geen sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM.
5. Op wat eiser daartegen aanvoert, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Griffierecht
6. Eiser heeft verzocht om hem vrij te stellen van het griffierecht voor de behandeling van het beroep wegens betalingsonmacht. Eiser heeft met de door zijn verschafte gegevens aannemelijk gemaakt dat hij niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikt om het verschuldigde bedrag aan griffierecht te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt. Eiser wordt vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
Herziening
7. Eiser voert allereerst aan dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft gereageerd op zijn verzoek om herziening van het primaire besluit.
8. De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 7:11 van de Awb in de bezwaarfase een volledige heroverweging van het primaire besluit plaatsvindt, dus ook zonder verzoek van eiser daartoe. Daarnaast heeft verweerder in het bestreden besluit, anders dan eiser stelt, wel degelijk voldoende gemotiveerd gereageerd op het herzieningsverzoek van eiser. Verweerder heeft immers overwogen dat geen aanleiding bestaat om het primaire besluit te herzien, omdat eiser niet voldoet aan de beperking van de gevraagde verblijfsvergunning. De beroepsgrond slaagt niet.
Mensenhandel
9. Eiser voert daarnaast aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die zijn gerelateerd aan mensenhandel. Het OM heeft geen onderzoek gedaan naar aanleiding van de aangifte van eiser. Verweerder is door het niet verrichten van een inhoudelijke beoordeling voorbijgegaan aan de individuele omstandigheden van eiser en de toepassing van proportionaliteit.
10. Verweerder heeft terecht overwogen dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die rechtstreeks verband houden met mensenhandel, nu het OM aan de hand van de door eiser gedane aangifte heeft geoordeeld dat er geen sprake is van mensenhandel. Niet gebleken is dat de conclusie van het OM onzorgvuldig tot stand is gekomen. Verweerder heeft het OM dan ook kunnen volgen in zijn conclusie dat er geen sprake is van mensenhandel. Er is daarom terecht geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de vereisten uit paragraaf B9/12 van de Vc voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunning. Verweerder heeft gelet hierop terecht de aanvraag niet nader inhoudelijk beoordeeld.
11. Het beroep van eiser op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat hij PTSS [4] heeft, maar hij heeft nagelaten dit te onderbouwen en te concretiseren waarom dit ertoe leidt dat het bestreden besluit voor hem zodanig onevenredig nadelige gevolgen heeft dat dit tot een ander besluit had moeten leiden.
Familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM
12. Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eiser en zijn huidige partner. Daarnaast heeft verweerder ook ten onrechte overwogen dat de belangenafweging in dit kader in het nadeel van eiser uitvalt.
13. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat geen sprake is van beschermingswaardig gezinsleven tussen eiser en zijn partner. Verweerder heeft in het aanvullend besluit daarbij terecht betrokken dat eiser niet samenwoont met zijn partner en dat de redenen die daarvoor zijn gegeven tijdens het gehoor geen redenen van tijdelijke aard zijn. Daarnaast is terecht tegengeworpen dat eiser de gestelde mate van contact met zijn partner niet heeft onderbouwd met stukken en dat sprake is van grotendeels gescheiden levens. Gelet daarop is terecht overwogen dat er niet in voldoende mate invulling wordt gegeven aan het gezinsleven en dat geen sprake is van een duurzame en exclusieve relatie die op één lijn te stellen is met een huwelijk. De door eiser in beroep overgelegde aangifte van mishandeling, waarmee eiser wil onderbouwen dat hij inmiddels wel samenwoont met zijn partner, dateert van na het bestreden besluit en kan gelet op de ex-tunctoets niet bij de beoordeling van het beroep worden betrokken.
14. Verweerder heeft daarnaast de belangenafweging in het nadeel van eiser kunnen laten uitvallen. Verweerder heeft daarbij alle relevante omstandigheden meegewogen, waaronder de omstandigheden dat eiser het gezinsleven is aangegaan zonder dat hij zekerheid had over zijn verblijfsstatus en dat niet aan het inkomensvereiste wordt voldaan, nu de partner van eiser niet werkt en een uitkering ontvangt. Ook heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat geen sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Algerije uit te oefenen. De stelling van eiser in beroep dat zijn partner intensieve contacten en omgang met haar kinderen heeft, rijmt niet met haar verklaringen tijdens het gehoor. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat uit het gehoor volgt dat de feitelijke omgang tussen eisers partner en haar kinderen zeer beperkt is. Ook is niet met documenten onderbouwd dat eiser en/of zijn partner voor de behandeling van hun medische klachten uitsluitend aangewezen zijn op Nederland.
Privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM
15. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat het privéleven van eiser in Nederland niet dient te leiden tot een verblijfsrecht. Eiser heeft kennissen en contacten in Nederland en heeft geprobeerd in te burgeren.
16. Verweerder heeft de belangenafweging ten aanzien van het privéleven van eiser in het nadeel van eiser kunnen laten uitvallen. Daarbij heeft verweerder terecht belang gehecht aan de omstandigheid dat eiser het privéleven geïntensiveerd heeft terwijl hij geen zekerheid had over zijn verblijfsrecht. Zoals verweerder terecht heeft overwogen, heeft eiser slechts gedurende een zeer korte periode, namelijk van 14 juli 2020 tot 30 juli 2020, rechtmatig verblijf gehad. Ook heeft verweerder terecht belang gehecht aan het feit dat eiser in Algerije is geboren en daar tot zijn tweeëndertigste heeft gewoond en gewerkt en in Algerije familieleden en contacten heeft. De contacten van eiser in Nederland zijn niet ten onrechte niet aangemerkt als bijzondere omstandigheden die maken dat van eiser niet kan worden gevergd dat hij zich opnieuw in Algerije vestigt.
Hoorplicht in bezwaar
17. Eiser voert tot slot aan dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden door hem in de bezwaarfase niet te horen. Ter zitting heeft eiser meegedeeld dat hij deze grond handhaaft, ondanks het feit dat hij na het instellen van beroep alsnog is gehoord door verweerder.
18. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht geconcludeerd dat het bezwaar kennelijk ongegrond is en dat daarom kon worden afgezien van het horen in bezwaar. Redengevend daarvoor is dat in dit geval sprake is van een situatie waarin er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat de gronden van bezwaar niet tot een andersluidend besluit konden leiden. Verweerder heeft namelijk terecht geconcludeerd dat eiser niet aan de vereisten voldoet van de gevraagde verblijfsvergunning op basis van de conclusie van het OM. Eiser is in bezwaar voorts voldoende in de gelegenheid gesteld om zijn beroep op zijn gezins- en privéleven toe te lichten en onderbouwen. Verweerder heeft terecht belang gehecht aan de omstandigheid dat eiser geen stukken over de relatie of zijn privéleven heeft overgelegd in bezwaar, maar slechts de naam van zijn huidige partner genoemd en gesteld heeft dat zij in verwachting is. Gelet op deze omstandigheden heeft verweerder van het horen in de bezwaarfase mogen afzien.

Conclusie

19. Het beroep is ongegrond.
20. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Openbaar Ministerie.
2.Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
4.Posttraumatische stressstoornis.