ECLI:NL:RBDHA:2023:3200

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
NL23.1994
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM en opleggen inreisverbod

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een verblijfsvergunning op humanitaire gronden, specifiek op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen met een besluit van 4 oktober 2022, en dit besluit is bevestigd in een later besluit van 20 januari 2023. Eiseres, afkomstig uit Kosovo, heeft meerdere aanvragen gedaan voor een verblijfsvergunning, maar deze zijn steeds afgewezen. De rechtbank heeft op 3 maart 2023 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de minderjarige kinderen van eiseres in de belangenafweging. Eiseres heeft aangevoerd dat haar kinderen sterke banden met Nederland hebben en dat het onredelijk is om hen terug te sturen naar Kosovo. De rechtbank concludeert echter dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die verblijf in Nederland rechtvaardigen. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris de belangen van de kinderen in de afweging heeft betrokken en dat de eerdere uitspraken van de rechtbank in Overijssel relevant zijn voor deze beoordeling.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de verblijfsvergunning en het opleggen van een inreisverbod door de staatssecretaris rechtmatig zijn. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1994

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘humanitair niet tijdelijk (privéleven op grond van artikel 8 EVRM)’ en het opleggen van een inreisverbod voor twee jaren.
2. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 4 oktober 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 januari 2023 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
3. De rechtbank heeft het beroep op 3 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Voorgeschiedenis en totstandkoming van het besluit

4. Eiseres is afkomstig uit Kosovo. Zij is van Albanese nationaliteit en moslim. Eiseres is op [geboortedatum] in Nederland bevallen van een dochter. Eiseres stelt dat haar dochter is verwekt door een verkrachting in Kosovo en dat zij na de verkrachting door haar familie is verstoten. Eiseres heeft vervolgens op [geboortedatum] een dochter gekregen en op [geboortedatum] een zoon. Eiseres stelt geen contact meer te hebben met de vaders van deze kinderen.
5. Eiseres heeft op 22 oktober 2014 in Nederland asiel aangevraagd. De staatssecretaris heeft deze aanvraag bij besluit van 12 augustus 2016 afgewezen. Bij uitspraak van 13 september 2019 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Overijssel, het beroep gegrond verklaard en het besluit vernietigd wegens motiveringsgebreken. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van eiseres opnieuw afgewezen bij besluit van 21 november 2017. Het beroep van eiseres is door deze rechtbank, zittingsplaats Overijssel, niet-ontvankelijk verklaard bij uitspraak van 9 maart 2018, omdat eiseres geen beroepsgronden had ingediend. Het daartegen door eisers ingestelde verzet is door de rechtbank ongegrond verklaard bij uitspraak van 20 augustus 2018.
6. Op 17 oktober 2018 heeft eiseres namens haar jongste dochter een asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van 22 november 2018 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Overijssel, het beroep ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat de dochter van eiseres in Kosovo te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM), omdat de gestelde vrees voor eerwraak enkel berust op stellingen, vermoedens en aannames. De uitspraak is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd bij uitspraak van 9 juli 2019.
7. Eiseres heeft op 20 november 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier met als verblijfsdoel ‘humanitair niet tijdelijk’ op grond van schrijnendheid. Eiseres heeft deze aanvraag op 17 januari 2019 ingetrokken.
8. Op 31 januari 2019 heeft de oudste dochter van eiseres, mede namens haar moeder en zusje, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op grond van de Afsluitingsregeling van 29 januari 2019. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van 17 juli 2020 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep ongegrond verklaard, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van de Afsluitingsregeling. Volgens de rechtbank is het tegenwerpen van het mvv-vereiste evenmin in strijd met artikel 8 van het EVRM of artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (het IVRK).
9. Op 9 september 2020 heeft eiseres een verblijfsvergunning aangevraagd met verblijfsdoel ‘regulier niet tijdelijk’ op grond van privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris heeft deze aanvraag buiten behandeling gesteld omdat eiseres de leges niet had betaald. Bij besluit van 28 april 2021 heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen geen beroep ingesteld.
10. Op 7 april 2022 heeft eiseres onderhavige aanvraag gedaan. Bij het bestreden besluit heeft de staatssecretaris deze aanvraag afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt. De staatssecretaris heeft eiseres op 30 november 2022 gehoord. De staatssecretaris heeft in het bezwaar van eiseres geen aanleiding gezien om tot een ander besluit te komen. Hij heeft in het bestreden besluit de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

11. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de aanvraag van eiseres heeft mogen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
12. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Had de staatssecretaris eiseres moeten vrijstellen van het mvv-vereiste omdat haar oudste dochter als minderjarige drie jaar schoolgaand is?
13. Eiseres heeft aangevoerd dat haar oudste dochter tenminste drie jaar schoolgaand is als minderjarige. Eiseres vindt dat de staatssecretaris haar daarom had moeten vrijstellen van het mvv-vereiste.
14. Deze beroepsgrond slaagt niet. Op grond van artikel 3.71, tweede lid, onder k, van het Vreemdelingenbesluit 2000 is vrijgesteld van het mvv-vereiste de vreemdeling die minderjarig is, schoolgaand en drie jaar ononderbroken hoofdverblijf in Nederland heeft en een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met gezinshereniging bij een Nederlander of een hoofdpersoon met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat deze situatie bij eiseres niet aan de orde is, nu geen sprake is van een aanvraag van een minderjarige vreemdeling die verblijf beoogt in het kader van gezinshereniging bij een Nederlander of een hoofdpersoon met rechtmatig verblijf.
Heeft de staatssecretaris alle relevante belangen bij de belangenafweging betrokken?
15. Eiseres heeft op 2 maart 2023 stukken overgelegd met betrekking tot asielverzoeken van 31 januari 2023 van haar minderjarige zoon en van haarzelf. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de staatssecretaris met het oog op deze asielaanvragen niet alle relevante omstandigheden heeft betrokken bij de belangenafweging.
16. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daargelaten het feit dat de asielaanvragen dateren van na het bestreden besluit, waardoor de staatssecretaris de aanvragen niet heeft kunnen betrekken bij de belangenafweging, is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris er ter zitting terecht op heeft gewezen dat de asielaanvragen in het kader van de onderhavige procedure niet relevant zijn. Eiseres heeft niet onderbouwd waarom de asielaanvragen relevant zouden zijn voor de beoordeling van het bestreden besluit. Tijdens het gehoor opvolgende aanvraag van 24 februari 2023 heeft eiseres bovendien bevestigd dat aan de aanvragen geen nieuwe feiten of omstandigheden ten grondslag liggen.
Heeft de belangenafweging van de staatssecretaris geleid tot een ‘fair balance’?
17. Eiseres vindt dat de staatssecretaris in de belangenafweging onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van haar minderjarige kinderen. De staatssecretaris heeft de handelingen van eiseres ten onrechte in het nadeel van de kinderen gewogen. Dit is volgens eiseres op grond van artikel 2 van het IVRK verboden. Daarnaast is het volgens eiseres in strijd met het ontwikkelingsbelang van haar kinderen om hen naar een land terug te sturen dat zij niet kennen, terwijl zij zeer sterke banden met Nederland hebben. Eiseres verwijst voorts naar een nieuwsbericht van de NOS van 3 februari 2023 over het feit dat procedures voor asielkinderen nog steeds te lang duren. Volgens eiseres verkeren haar kinderen al ruim zeven jaar in onzekerheid over hun verblijfsstatus.
18. Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de belangen van eiseres en haar minderjarige kinderen bij het uitoefenen van hun privéleven in Nederland niet opwegen tegen het algemeen belang, dat onder meer wordt gediend met het voeren van een restrictief toelatingsbeleid.
18. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat het handelen van eiseres niet in het nadeel van de minderjarige kinderen mag worden gewogen. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft in het arrest van 4 december 2012 (Butt tegen Noorwegen, zaaknummer 47017/09) overwogen dat zwaarwegende redenen van migratiebeleid in beginsel aanleiding zijn het gedrag van de ouders van een vreemdeling aan de desbetreffende vreemdeling toe te rekenen, in verband met het risico dat ouders gebruikmaken van de positie van hun kinderen om een verblijfsrecht te verkrijgen. Indien de vreemdeling, dan wel diens ouders, konden (althans hadden moeten) weten dat het verblijfsrecht van die vreemdeling onzeker was, bestaat slechts onder exceptionele omstandigheden reden voor de conclusie dat op grond van artikel 8 van het EVRM een verplichting bestaat tot het laten voortzetten van het privéleven of het familie- en gezinsleven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit daarom kunnen overwegen dat het voor rekening en risico van eiseres komt dat zij ervoor heeft gekozen om haar privéleven en dat van de kinderen in Nederland te intensiveren terwijl diverse verblijfsaanvragen reeds waren afgewezen. Het beroep van eiseres op artikel 2 van het IVRK leidt niet tot een andere conclusie.
20. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich voorts op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van exceptionele omstandigheden op grond waarvan verblijf in verband met privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM moet worden toegestaan. De staatssecretaris heeft daarbij voldoende rekening gehouden met de belangen van de minderjarige kinderen en heeft deze belangen kenbaar betrokken bij de belangenafweging. De staatssecretaris heeft hierbij allereerst kunnen verwijzen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 17 juli 2020, waarin reeds is overwogen dat niet is gebleken dat sprake is van schending van het privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM voor zowel eiseres als de kinderen. Deze uitspraak staat in rechte vast. De staatssecretaris heeft voorts van belang kunnen vinden dat eiseres in Kosovo voor haar kinderen kan zorgen, hen kan begeleiden bij de verhuizing en hen de noodzakelijke stabiliteit en geborgenheid kan bieden. De staatssecretaris heeft bij de belangenafweging kunnen betrekken dat eiseres niet heeft onderbouwd dat in Kosovo onvoldoende ontwikkelingsmogelijkheden zouden bestaan voor de kinderen en dat zij evenmin heeft onderbouwd dat haar kinderen niet zouden worden geaccepteerd in Kosovo. Mede gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder overweging 18, leidt de stelling van eiseres dat de kinderen zeer sterke banden met Nederland hebben daarom niet tot de conclusie dat de staatssecretaris belangenafweging in het voordeel van eiseres had moeten laten uitvallen.
21. Het door eiseres overgelegde nieuwsartikel van de NOS leidt niet tot een ander oordeel, omdat dit artikel niet is toegespitst op de persoonlijke situatie van de kinderen van eiseres. Bovendien heeft eiseres met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Overijssel, van 20 augustus 2018 reeds een definitieve beslissing op haar asielaanvraag gekregen. Dat de kinderen van eiseres ruim zeven jaar in onzekerheid verkeren over hun verblijfsrecht is derhalve niet (enkel) te wijten aan de lange duur van de asielprocedure, maar is veeleer het gevolg van het feit dat eiseres na afloop van haar asielprocedure gedurende ruim 4 jaar meerdere aanvragen om een verblijfsvergunning heeft gedaan, die allen zijn afgewezen.
Had de staatssecretaris toepassing moeten geven aan de hardheidsclausule?
22. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris haar op grond van de hardheidsclausule had moeten vrijstellen van het mvv-vereiste. Er is sprake van schrijnende omstandigheden gelet op hetgeen eiseres in Kosovo is overkomen en omdat de kinderen van eiseres al ruim zeven jaar wachten op duidelijkheid over hun verblijfsstatus.
23. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris niet ten onrechte overwogen dat niet is gebleken van omstandigheden die maken dat het onredelijk hard is voor eiseres en haar kinderen om terug te keren naar Kosovo. De staatssecretaris heeft daarbij kunnen verwijzen naar zijn motivering in het bestreden besluit met betrekking tot artikel 8 van het EVRM, alsmede naar de beslissing in de asielprocedure van eiseres.
Had de staatssecretaris moeten afzien van het opleggen van een inreisverbod?
24. Eiseres stel zich op het standpunt dat de staatssecretaris ten onrechte een inreisverbod heeft opgelegd. Vanaf 1 januari 2024 mogen personen met de Kosovaarse nationaliteit visumvrij reizen. Eiseres en haar minderjarige kinderen kunnen van dit recht door het inreisverbod geen gebruikmaken. Daardoor kunnen zij vrienden en familie in Nederland en de EU niet bezoeken. Volgens eiseres is dit in strijd met artikel 8 van het EVRM.
25. Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit kunnen overwegen dat het inreisverbod geen inmenging is in het familieleven van eiseres, omdat geen van de gezinsleden rechtmatig verblijf heeft in Nederland. De staatssecretaris heeft voorts niet ten onrechte overwogen dat het inreisverbod wel een inmenging is in het privéleven van eiseres, maar dat deze inmenging is toegestaan in het belang van de Nederlandse overheid. Eiseres heeft niets naar voren gebracht waaruit blijkt dat de inmenging niet is toegestaan. Zo heeft zij de aanwezigheid van vrienden en familie in Nederland niet nader onderbouwd of geconcretiseerd. De stelling dat eiseres en haar kinderen vanaf 1 januari 2024 visumvrij zouden kunnen reizen, leidt niet tot de conclusie dat de staatssecretaris geen inreisverbod kan opleggen.

Conclusie en gevolgen

26. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de aanvraag heeft mogen afwijzen en een inreisverbod heeft mogen opleggen. Eiseres krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.