ECLI:NL:RBDHA:2023:3225
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris op 2 januari 2023 was afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van 19 januari 2023.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij op 6 januari 2023 de opvang zelfstandig heeft verlaten. Er is geen bewijs dat eiser zich weer heeft gemeld bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter, waarin wordt gesteld dat als een vreemdeling die bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt, er in beginsel vanuit moet worden gegaan dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming.
Aangezien de gemachtigde van eiser niet op de hoogte is van de verblijfplaats van eiser en geen contact met hem onderhoudt, concludeert de rechtbank dat eiser kennelijk geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter M.M. Meijers, in aanwezigheid van griffier C.M. van den Berg, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.