ECLI:NL:RBDHA:2023:3225

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
NL23.375
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris op 2 januari 2023 was afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van 19 januari 2023.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij op 6 januari 2023 de opvang zelfstandig heeft verlaten. Er is geen bewijs dat eiser zich weer heeft gemeld bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter, waarin wordt gesteld dat als een vreemdeling die bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt, er in beginsel vanuit moet worden gegaan dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming.

Aangezien de gemachtigde van eiser niet op de hoogte is van de verblijfplaats van eiser en geen contact met hem onderhoudt, concludeert de rechtbank dat eiser kennelijk geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter M.M. Meijers, in aanwezigheid van griffier C.M. van den Berg, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.375

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 2 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2023 op zitting behandeld.Partijen zijn, met voorafgaande mededeling, niet verschenen.

Overwegingen

1. Verweerder heeft bij bericht van 17 januari 2023 laten weten dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Uit navraag bij het COA [1] blijkt dat eiser op 6 januari 2023 de opvang zelfstandig heeft verlaten, en niet is gebleken dat eiser zich inmiddels weer heeft gemeld bij het COA.
2. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [2] volgt dat, als een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel vanuit gegaan moet worden dat die vreemdeling geen prijs stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op de behandeling van zijn beroep. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.
3. Vaststaat dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde heeft hierin aanleiding gezien om eiser ter zitting niet te vertegenwoordigen. Hieruit leidt de rechtbank af dat de gemachtigde van eiser niet weet dat, en zo ja waar, eiser in Nederland verblijft. Gelet hierop moet ervan worden uitgegaan dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming en dus geen belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep.
4. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579.