In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2023 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had aangevraagd met als doel 'familie en gezin'. Het primaire besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat de aanvraag op 5 augustus 2022 had afgewezen, leidde tot bezwaar van verzoeker. De voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris gevraagd of hij zich verzet tegen de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. Aanvankelijk verzet de staatssecretaris zich, maar in een latere brief van 21 februari 2023 geeft hij aan zich niet te verzetten.
De zitting vond plaats op 22 februari 2023, maar partijen zijn niet verschenen. De voorzieningenrechter overweegt dat, gezien het feit dat de staatssecretaris zich niet verzet tegen de toewijzing van het verzoek, het verzoek om voorlopige voorziening moet worden toegewezen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn vastgesteld op € 837,- voor de rechtsbijstand. Daarnaast moet de staatssecretaris het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184,- vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.