ECLI:NL:RBDHA:2023:3231

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
SGR 22/701
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening voorschot zorgtoeslag en huurtoeslag met betrekking tot proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van [woonplaats], en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de herziening van zijn voorschot zorgtoeslag en huurtoeslag voor het jaar 2021. De Belastingdienst had bij voorschotbeschikkingen van 23 juli 2021 en 20 augustus 2021 het voorschot zorgtoeslag herzien naar € 0,- en het voorschot huurtoeslag naar € 332,-, waarbij werd gesteld dat eiser geen recht had op deze toeslagen vanwege een gebrek aan rechtmatig verblijf. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat zijn toeslagpartner in de relevante periode verzekerd was en dat hij recht had op een proceskostenvergoeding omdat het primaire besluit II was herroepen door een aan de Belastingdienst te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoogte van de aan eiser toegekende toeslagen niet langer in geschil was, maar dat de proceskostenvergoeding wel ter discussie stond. De rechtbank oordeelde dat eiser recht had op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase, omdat de Belastingdienst de beschikking op basis van onjuiste gegevens had genomen. De rechtbank heeft de proceskosten in bezwaar vastgesteld op € 597,- en de proceskosten in beroep op € 837,-. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het eiser geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toekende en heeft bepaald dat de Belastingdienst het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/701

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: A.F. van der Weijden en N. Marienus).

Procesverloop

Bij voorschotbeschikking van 23 juli 2021 (het primaire besluit I) heeft verweerder het voorschot zorgtoeslag van eiser voor 2021 herzien naar € 0,-. Verweerder heeft een bedrag van € 1.287,- aan teveel ontvangen voorschot teruggevorderd.
Bij voorschotbeschikking van 20 augustus 2021 (het primaire besluit II) heeft verweerder het voorschot huurtoeslag van eiser voor 2021 herzien naar € 332,-. Verweerder heeft een bedrag van € 3.625,- aan teveel ontvangen voorschot teruggevorderd.
Bij besluit van 4 januari 2022 (het bestreden besluit) zijn de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten I en II deels gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend op 13 juli 2022.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Bij voorschotbeschikking van 20 februari 2021 is het voorschot huurtoeslag van eiser voor het jaar 2021 berekend op een bedrag van € 3.979,-
1.1.
Bij voorschotbeschikking van 23 juni 2021 is het voorschot zorgtoeslag van eiser voor het jaar 2021 berekend op een bedrag van
€ 1.287,-.
1.2.
Bij het primaire besluit I heeft verweerder het voorschot zorgtoeslag van eiser voor 2021 herzien naar € 0,-, omdat eiser geen verzekerde voor de Wet op de zorgtoeslag is.
1.3.
Bij het primaire besluit II heeft verweerder het voorschot huurtoeslag herzien naar € 332,-. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiser geen recht heeft op huurtoeslag omdat hij vanaf 1 februari 2021 geen rechtmatig verblijfsrecht heeft of omdat zijn verblijfsstatus geen recht geeft op huurtoeslag.
1.4.
Verweerder is in het bestreden besluit voor wat betreft de huurtoeslag tegemoetgekomen aan het bezwaar van eiser, in die zin dat eiser in de periode van 1 januari 2021 tot 1 september 2021 wel aanspraak maakt op huurtoeslag. Verweerder heeft daarbij in aanmerking genomen dat bij navraag bij de IND [1] is gebleken dat eiser in die periode rechtmatig verblijf had. Het gegeven dat verweerder aan het primaire besluit II ten grondslag had gelegd, bleek aldus onjuist.
1.3.
Ten aanzien van de zorgtoeslag heeft verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser vanaf 1 september 2021 recht heeft op zorgtoeslag, omdat hij vanaf die datum verzekerd is tegen de ziektekosten. Omdat eisers toeslagpartner in dat jaar geen verzekerde is in de zin van de Wet op de zorgtoeslag [2] , heeft verweerder bepaald dat eiser recht heeft op vijftig procent van de gezamenlijke zorgtoeslag.
Wat is het standpunt van eiser in beroep?
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser stelt dat zijn toeslagpartner verzekerd was in de periode van 1 februari 2021 tot en met 31 mei 2021. Daarnaast voert eiser aan dat recht bestaat op een proceskostenveroordeling omdat het primaire besluit II is herroepen door een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.
Wat is het standpunt van verweerder in beroep?
3. Verweerder motiveert in het verweerschrift zijn standpunt dat eiser het gehele jaar verzekeringsplichtig was en dat zijn toeslagpartner vanaf 16 april 2021 verzekeringsplichtig was. Verweerder stelt dat dit in het primaire besluit weliswaar onvoldoende is gemotiveerd, maar dat dit in het verweerschrift is hersteld, zodat dit motiveringsgebrek kan worden gepasseerd. [3] Verder wijst verweerder er op dat de voorschotbeschikkingen al melden dat eiser en zijn toeslagpartner niet verzekerd zijn. En bovendien betekent het enkele feit dat een argument pas in bezwaar wordt genoemd nog niet dat onzorgvuldig is gehandeld. Tot slot verzoekt verweerder het beroep gegrond te verklaren en de proceskosten in bezwaar te vergoeden, nu verweerder in bezwaar is uitgegaan van verkeerde informatie.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Ter zitting is vast komen te staan dat de hoogte van de aan eiser toegekende zorgtoeslag en huurtoeslag niet langer in geschil is. In geschil is enkel nog of recht bestaat op een proceskostenvergoeding.
Proceskostenvergoeding in bezwaar
5. Niet in geschil is dat verweerder de beschikking van 20 augustus 2021 heeft genomen op basis van onjuiste gegevens en dat daarom een recht bestaat op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase. Het beroep is daarom gegrond.
5.1.
De rechtbank stelt de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 597,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per van € 597, en een wegingsfactor 1).
Proceskosten in beroep
6. De rechtbank constateert voorts dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat, omdat verweerder hierin onvoldoende heeft gemotiveerd òf eiser en zijn toeslagpartnerverzekeringsplichtig waren in 2021, en zo ja, waarom. Verweerder heeft dit gebrek in het verweerschrift hersteld, zodat dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 Awb kan worden gepasseerd.
6.1.
Omdat de rechtbank toepassing heeft gegeven aan artikel 6:22 Awb, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in proceskosten die eiser heeft moeten maken voor het beroep. Deze stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5, nu slechts de proceskosten in geschil zijn).
Wat is de conclusie?
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij aan eiser geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase is toegekend. De rechtbank voorziet zelf in de zaak, in die zin dat aan eiser voor het bezwaar alsnog een vergoeding wordt toegekend.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 50,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij het primaire besluit II niet is herroepen en eiser geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase is toegekend;
  • bepaalt de proceskostenvergoeding in bezwaar op een bedrag van € 597,- en bepaalt dat deze uitspraak over de proceskostenvergoeding in bezwaar in de plaats treedt van het vernietigde deel van de beslissing op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)

Voetnoten

1.Immigratie- en naturalisatiedienst.
2.Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c in samenhang gelezen met artikel 2, vierde lid, van de Wet op de zorgtoeslag.
3.Met toepassing van artikel 6:22 Algemene wet bestuursrecht.