In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van [woonplaats], en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de herziening van zijn voorschot zorgtoeslag en huurtoeslag voor het jaar 2021. De Belastingdienst had bij voorschotbeschikkingen van 23 juli 2021 en 20 augustus 2021 het voorschot zorgtoeslag herzien naar € 0,- en het voorschot huurtoeslag naar € 332,-, waarbij werd gesteld dat eiser geen recht had op deze toeslagen vanwege een gebrek aan rechtmatig verblijf. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat zijn toeslagpartner in de relevante periode verzekerd was en dat hij recht had op een proceskostenvergoeding omdat het primaire besluit II was herroepen door een aan de Belastingdienst te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoogte van de aan eiser toegekende toeslagen niet langer in geschil was, maar dat de proceskostenvergoeding wel ter discussie stond. De rechtbank oordeelde dat eiser recht had op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase, omdat de Belastingdienst de beschikking op basis van onjuiste gegevens had genomen. De rechtbank heeft de proceskosten in bezwaar vastgesteld op € 597,- en de proceskosten in beroep op € 837,-. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het eiser geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toekende en heeft bepaald dat de Belastingdienst het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- moet vergoeden.