ECLI:NL:RBDHA:2023:3234

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
SGR 22/1553
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en terugvordering: belangenafweging en motiveringsgebrek

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van [woonplaats], beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, waarin zijn huurtoeslag voor het jaar 2020 definitief is vastgesteld en een bedrag aan teveel ontvangen voorschotten is teruggevorderd. De Belastingdienst heeft het gezamenlijke toetsingsinkomen van eiser en zijn zoon vastgesteld op € 46.887,-, wat te hoog is voor het recht op huurtoeslag. Eiser is het niet eens met deze beslissing en stelt dat het inkomen van zijn zoon ten onrechte is meegenomen in de berekening van de huurtoeslag. Hij voert aan dat hij door persoonlijke omstandigheden van zijn zoon geen inzage heeft in diens inkomen en dat de hoorzitting op een ongelegen moment heeft plaatsgevonden.

De rechtbank heeft de zaak op 10 januari 2023 behandeld. Eiser was aanwezig, terwijl de Belastingdienst zich liet vertegenwoordigen door gemachtigden. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst bij de vaststelling van de huurtoeslag het inkomen van de inwonende zoon terecht heeft meegenomen. Eiser heeft de mogelijkheid gehad om zijn standpunt toe te lichten, en hoewel er een motiveringsgebrek was in het bestreden besluit, heeft de rechtbank dit gebrek gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat er onvoldoende redenen zijn om van de terugvordering af te zien of deze te matigen, en verklaart het beroep ongegrond. Wel wordt het betaalde griffierecht aan eiser vergoed.

De uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers en is openbaar uitgesproken op 10 februari 2023. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1553

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: [A] en [B]).

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de huurtoeslag van eiser definitief vastgesteld en een bedrag aan teveel ontvangen voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 24 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 21 april 2022 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser was hierbij aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft huurtoeslag aangevraagd voor het jaar 2020. Bij voorschotbeschikking is aan eiser huurtoeslag toegekend op basis van een schatting van het jaarinkomen.
1.1
Uit de Basisregistratie personen blijkt dat de zoon van eiser in 2020 op het adres van eiser staat ingeschreven.
1.2
Verweerder heeft de definitieve berekening van de huurtoeslag gebaseerd op een gezamenlijk toetsingsinkomen van eiser en zijn zoon van € 46.887,-. Omdat het gezamenlijke toetsingsinkomen te hoog is voor de huurtoeslag is de definitieve huurtoeslag voor 2020 vastgesteld op € 0,-. Het teveel ontvangen voorschot van € 2.917,- heeft verweerder van eiser teruggevorderd.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Verweerder heeft ten onrechte het inkomen van zijn zoon in aanmerking genomen bij de vaststelling van zijn recht op huurtoeslag. Daarnaast heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld door eiser telefonisch te horen op 17 januari 2022. Dit kwam ongelegen en bovendien was de beslistermijn van zijn bezwaar voorafgaand aan de hoorzitting nog verlengd tot 15 april 2022. De hoorzitting had dus ook op een later moment gepland kunnen worden. Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat hij het idee had dat er geen goede afweging is gemaakt en dat hij wel voor toeslag in aanmerking komt. Ook heeft eiser toegelicht dat hij door de persoonlijke omstandigheden van zijn zoon geen inzage heeft in zijn inkomen.
Wat vindt verweerder in beroep?
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij het bepalen van de hoogte van eisers’ recht op huurtoeslag het inkomen van de inwonende zoon op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (Wht) terecht is meegenomen. Verweerder stelt verder dat hij eiser weliswaar bij de hoorzitting van 17 januari 2022 direct in de gelegenheid had moet stellen om op een nader moment gehoord te worden, maar dat dit gebrek is hersteld door eiser op 11 april 2022 alsnog opnieuw telefonisch te horen. Eiser heeft toen toegelicht dat zijn zoon vanwege persoonlijke omstandigheden bij hem is komen wonen en dat diezelfde omstandigheden het lastig maken een bijdrage te vragen. De door eiser geschetste omstandigheden kunnen niet leiden tot matiging van de terugvordering. In het bestreden besluit is onvoldoende blijk gegeven van een gemaakte belangenafweging en daarom is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd is. Omdat dit gebrek in het verweerschrift is hersteld, verzoekt verweerder het beroep op grond van artikel 6:22 Awb te passeren.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Hoorzitting van 17 januari 2022
4. Partijen zijn het er over eens dat verweerder eiser op 17 januari 2022 de mogelijkheid had moeten bieden om op een ander, geschikter moment, te worden gehoord. Verweerder heeft het door hem erkende zorgvuldigheidsgebrek na de beslissing op bezwaar hersteld door op 11 april 2022 opnieuw telefonisch contact met eiser op te nemen en hem in de gelegenheid te stellen om een aanvulling te geven op zijn eerder afgelegde verklaringen. Eiser heeft hier ook gebruik van gemaakt. De rechtbank ziet aanleiding dit zorgvuldigheidsgebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 Awb, omdat niet is gebleken dat eiseres door dit gebrek in zijn belangen is geschaad.
Toetsingsinkomen
5. Niet in geschil is dat de zoon van eiser terecht als medebewoner is aangemerkt. Het inkomen van de zoon telt daarom mee voor de berekening van de huurtoeslag. Verweerder is gehouden die inkomensgegevens in zijn besluitvorming te betrekken die volgen uit de aanslag inkomstenbelasting zoals vastgesteld door de inspecteur voor de inkomstenbelasting. Van dit inkomensgegeven kan verweerder bij het berekenen van de huurtoeslag niet afwijken. Als eiser het niet eens is met dat verzamelinkomen en hij vindt dat er sprake is van onjuiste inkomensgegevens, dan moet hij dat aankaarten bij de inspecteur, en niet bij verweerder, de Belastingdienst/Toeslagen. De beroepsgrond dat het inkomen van de zoon ten onrechte in aanmerking is genomen bij de vaststelling van zijn recht op huurtoeslag, kan in deze procedure dan ook niet baten.
De terugvordering
6. In het Verzamelbesluit [1] is opgenomen dat alleen bijzondere omstandigheden zich kunnen verzetten tegen gehele terugvordering, en dat als dergelijke omstandigheden zich voordoen en gehele terugvordering onevenredig is, de Belastingdienst/Toeslagen kan afzien van de terugvordering of het bedrag van de terugvordering kan matigen.
6.1.
Verweerder erkent dat een belangenafweging in het bestreden besluit ontbreekt en daardoor sprake is van een motiveringsgebrek. Verweerder heeft de belangenafweging alsnog in het verweerschrift gemaakt en de rechtbank is het eens met de uitkomst daarvan. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de bevoegdheid om de terugvordering te matigen een discretionaire bevoegdheid is. Dit betekent dat de rechtbank verweerders keuze om hiervan gebruik te maken terughoudend toetst.
6.2.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat er onvoldoende reden is om van terugvordering af te zien of om de terugvordering te matigen. In het Verzamelbesluit is uitdrukkelijk vermeld dat van bijzondere omstandigheden geen sprake is als de terugvordering het gevolg is van - zoals in dit geval - een afwijking van het daadwerkelijk over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend. Ook volgt uit het Verzamelbesluit dat de financiële situatie of financiële problemen van belanghebbende die terugbetaling van toeslagen verhinderen, in het algemeen niet leiden tot een matiging van de terugvordering. Verweerder heeft er daarbij op kunnen wijzen dat eiser gebruik kan maken van een persoonlijke betalingsregeling afgestemd op zijn betalingscapaciteit. Van overige bijzondere omstandigheden is niet gebleken. Ter zitting heeft verweerder eiser er nog op gewezen dat bij de voorschotbeschikking de hoogte van het inkomen wordt vermeld op basis waarvan het voorschot is berekend. Eiser dient er dan ook vooraf rekening mee te houden dat het om een voorschot gaat en dat het inkomen van zijn zoon wisselend is.
6.3.
De rechtbank zal het motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) passeren. Niet aannemelijk is namelijk dat eiseres door de schending van het motiveringsbeginsel is benadeeld.
Wat is de conclusie?
7. Het beroep is ongegrond. Wel ziet de rechtbank vanwege het zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek reden om het betaalde griffierecht door verweerder te laten vergoeden.
8. De rechtbank stelt vast dat in deze zaak geen sprake is van een door een derde
beroepsmatig verleende rechtsbijstand aan eiser. Er is daarom geen sprake van door eiser gemaakte proceskosten als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht zodat verweerder niet in de proceskosten zal worden veroordeeld.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt verweerder het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)

Voetnoten

1.Laatstelijk aangepast op 1 juli 2022 (Stcrt. 2022, 17645).