ECLI:NL:RBDHA:2023:3236
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing ingebrekestelling en toepassing van artikel 12, tweede lid, van de AWIR in bestuursrechtelijke context
In deze zaak heeft eiseres, een inwoner van [woonplaats], beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar ingebrekestelling door de Belastingdienst/Toeslagen. De ingebrekestelling was ingediend omdat verweerder geen gehoor had gegeven aan haar verzoek om stukken met betrekking tot haar kinderopvangtoeslag 2016. De rechtbank heeft op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiseres ongegrond werd verklaard.
De procedure begon met een verzoek van eiseres op 2 december 2019 om informatie over haar kinderopvangtoeslag. Na geen reactie te hebben ontvangen, diende zij op 5 februari 2020 een ingebrekestelling in. Verweerder heeft deze ingebrekestelling op 17 februari 2020 afgewezen, wat eiseres niet accepteerde. Na een besluit van 5 mei 2022 waarin het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard, heeft zij beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 10 februari 2023 behandeld.
De rechtbank oordeelde dat het verstrekken van een dossier geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de bepalingen over beroepen tegen het niet tijdig nemen van besluiten niet van toepassing zijn. Eiseres had ook aanvullende verzoeken gedaan die ter zitting naar voren waren gebracht, maar deze werden niet meegenomen in de beoordeling. De rechtbank concludeerde dat er geen misbruik van recht was en dat de afwijzing van de ingebrekestelling terecht was.
Wat betreft de immateriële schadevergoeding oordeelde de rechtbank dat, hoewel de termijn voor de bezwaar- en beroepsprocedure was overschreden, er bijzondere omstandigheden waren die deze overschrijding rechtvaardigden. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, in aanwezigheid van griffier mr. C.M. van den Berg.