ECLI:NL:RBDHA:2023:3236

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
SGR 22/3643
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ingebrekestelling en toepassing van artikel 12, tweede lid, van de AWIR in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft eiseres, een inwoner van [woonplaats], beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar ingebrekestelling door de Belastingdienst/Toeslagen. De ingebrekestelling was ingediend omdat verweerder geen gehoor had gegeven aan haar verzoek om stukken met betrekking tot haar kinderopvangtoeslag 2016. De rechtbank heeft op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiseres ongegrond werd verklaard.

De procedure begon met een verzoek van eiseres op 2 december 2019 om informatie over haar kinderopvangtoeslag. Na geen reactie te hebben ontvangen, diende zij op 5 februari 2020 een ingebrekestelling in. Verweerder heeft deze ingebrekestelling op 17 februari 2020 afgewezen, wat eiseres niet accepteerde. Na een besluit van 5 mei 2022 waarin het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard, heeft zij beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 10 februari 2023 behandeld.

De rechtbank oordeelde dat het verstrekken van een dossier geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de bepalingen over beroepen tegen het niet tijdig nemen van besluiten niet van toepassing zijn. Eiseres had ook aanvullende verzoeken gedaan die ter zitting naar voren waren gebracht, maar deze werden niet meegenomen in de beoordeling. De rechtbank concludeerde dat er geen misbruik van recht was en dat de afwijzing van de ingebrekestelling terecht was.

Wat betreft de immateriële schadevergoeding oordeelde de rechtbank dat, hoewel de termijn voor de bezwaar- en beroepsprocedure was overschreden, er bijzondere omstandigheden waren die deze overschrijding rechtvaardigden. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, in aanwezigheid van griffier mr. C.M. van den Berg.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3643

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: ing. F. Klunne (MKB Juristen),
en

Belastingdienst/Toeslagen

(gemachtigden: mr. [A] en mr. [B]).

Procesverloop

Bij brief van 17 februari 2020 heeft verweerder de ingebrekestelling van eiseres afgewezen.
Bij besluit van 5 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de beslissing op de ingebrekestelling van 17 februari 2020, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 23 november 2022 een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft beroep op 10 februari 2023 op zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Op 2 december 2019 heeft eiseres bij verweerder een verzoek gedaan om alle stukken met betrekking tot haar kinderopvangtoeslag 2016 op te sturen. Hier is door verweerder geen gehoor aan gegeven. Eiseres heeft daarom op 5 februari 2020 een ingebrekestelling bij verweerder ingediend met een ingevuld ‘Formulier dwangsom bij niet tijdig beslissen’.
1.1.
Verweerder heeft bij brief van 17 februari 2020 meegedeeld dat de ingebrekestelling niet terecht is. Per brief van 27 maart 2020, door verweerder ontvangen op 6 april 2020, heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de beslissing op de ingebrekestelling van 17 februari 2020.
1.2.
Op 4 januari 2022 heeft verweerder de gevraagde dossierstukken aan eiseres toegestuurd.
1.3.
Verweerder heeft in de beslissing op bezwaar van 5 mei 2022 aan eiseres meegedeeld dat niet wordt tegemoet gekomen aan het bezwaar, omdat de ingebrekestelling terecht is afgewezen. Verweerder stelt dat volgens artikel 12, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) een ingebrekestelling alleen mogelijk is bij definitieve berekeningen of bezwaren tegen de definitieve berekeningen.
Wat vindt eiseres in beroep?
2. Eiseres is het niet eens met de beslissing op bezwaar van 5 mei 2022 en stelt daartoe kort samengevat het volgende. Verweerder heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de Dwangsomregeling niet van toepassing is. Verweerder heeft het verzoek wel als een verzoek op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) opgevat, zodat artikel 12, tweede lid van de Awir hier niet opgaat. Toepassing van dit artikel betekent daarom misbruik van recht, wat verboden is volgens artikel 17 van het EVRM [1] . Eiseres verzoekt het beroep ontvankelijk te verklaren omdat de beslissing van 5 mei 2022 niet voldoet aan het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel en gezien de gronden van beroep. Ook verzoekt eiseres de maximale dwangsom toe te wijzen en verweerder te veroordelen in de griffie- en proceskosten. Tevens verzoekt eiseres een immateriële schadevergoeding toe te kennen voor de trage afhandeling van het bezwaarschrift. En een integrale proceskosten vergoeding omdat verweerder geen dan wel een onvolledig dossier voor de hoorzitting heeft verstrekt en het verslag van de hoorzitting anders heeft weergegeven dan de werkelijkheid.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Eiseres heeft op de dag van de zitting nog aanvullende stukken overgelegd. Met het oog op de goede procesorde laat de rechtbank deze stukken buiten beschouwing.
3.1.
Verder heeft gemachtigde van eiseres voor het eerst ter zitting verzocht ook dwangsommen ten aanzien van twee latere ingebrekestellingen vast te stellen. Het pas ter zitting naar voren brengen van deze verzoeken acht de rechtbank in strijd met de goede procesorde. De rechtbank neemt daarom deze verzoeken niet mee in de beoordeling van het beroep.
Verstrekken dossier
4. De rechtbank is van oordeel dat het verstrekken van een (volledig) dossier niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt, nu een dergelijke handeling een feitelijke handeling is die niet is gericht op rechtsgevolg. Het niet tijdig verstrekken van een volledig dossier is daarmee evenmin als het niet tijdig nemen van een besluit aan te merken. Dat betekent dat de bepalingen in de Awb over beroepen gericht tegen het niet tijdig nemen van besluiten, niet van toepassing zijn. De rechtbank kan dan ook niet op grond van artikel 8:55d van de Awb terzake een dwangsom vaststellen.
4.1.
Niet gebleken is dat verweerder het verzoek van 2 december 2019 heeft opgevat als een AVG verzoek zoals eiseres stelt. Het verzoek om het volledige dossier te verstrekken kan bovendien niet worden gekwalificeerd als een verzoek op grond van de AVG om kennisname van (de verwerking van) persoonsgegevens. Van het door eiseres gestelde misbruik van recht is geen sprake.
Vergoeding van de immateriële schade
5. Een redelijke termijn is in beginsel een termijn van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsprocedure samen. De rechtbank stelt vast dat verweerder het pro-forma bezwaarschrift heeft ontvangen op 6 april 2020. Verweerder heeft vervolgens op 5 mei 2022 op het bezwaar beslist. Gelet op de datum van deze rechtbankuitspraak is de termijn van twee jaren verstreken met – naar boven afgerond – elf maanden. Deze overschrijding is toe te rekenen aan de bezwaarfase, nu deze fase langer dan een half jaar heeft geduurd.
5.1.
De rechtbank is echter van oordeel dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die een langere termijn rechtvaardigen. Door de maatregelen van het coronavirus was het gedurende enkele maanden niet mogelijk om een mondelinge hoorzitting te houden zodat is aangeboden om het verhoor telefonisch te laten plaatsvinden. De gemachtigde van eiseres heeft per brief van 12 oktober 2020 aangegeven mondeling gehoord te willen worden. Toen dit weer mogelijk werd, heeft eiser in de periode van 19 mei 2021 tot en met 5 januari 2022 herhaaldelijk niet gereageerd op uitnodigingen van verweerder voor een hoorzitting. Dit heeft ertoe geleidt dat de hoorzitting pas op 6 april 2022 heeft kunnen plaatsvinden, waarna verweerder op 5 mei 2022 op het bezwaar heeft beslist. Gelet op deze omstandigheid, wijst de rechtbank het verzoek om een schadevergoeding af.
6. De conclusie is dat het beroep ongegrond is. Voor vergoeding van (integrale) proceskosten en griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.