ECLI:NL:RBDHA:2023:3243

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
NL23.3208 en AWB 23-1113
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage – van de Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vrijheidsbeperkende maatregel en plaatsing in Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) voor vreemdeling met rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling, eiser, en het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerders. Eiser, geboren op een onbekende datum en van onbekende nationaliteit, had beroep ingesteld tegen twee besluiten van verweerders. Het eerste besluit betrof de plaatsing van eiser in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, en het tweede besluit betrof de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had zich schuldig gemaakt aan ernstige gedragingen, waaronder bedreigingen aan het adres van COa-medewerkers, wat leidde tot de plaatsing in de HTL. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8 van de Vreemdelingenwet, maar oordeelde dat dit niet in de weg staat aan de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel. De rechtbank heeft de beroepen van eiser ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de incidenten die aan de maatregel ten grondslag lagen, ernstig genoeg waren om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat er geen medische contra-indicaties waren voor de plaatsing in de HTL, ondanks de psychische problemen van eiser. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3208 en AWB 23/1113

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum]
van onbekende nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg)
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2023 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder 1 besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 31 januari 2023 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder 2 aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld en de gronden ingediend. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 23/1113. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel staat geregistreerd onder het zaaknummer NL23.3208.
Op 2 februari 2023 heeft verweerder 2 de vrijheidsbeperkende maatregel opgeheven, omdat eiser vrijwillig de HTL heeft verlaten.
Verweerders hebben verweerschriften ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van het volgende.
1.1.
In het plaatsingsbesluit heeft verweerder 1 besloten om eiser met ingang van 31
januari 2023 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door verweerder 1 is geconstateerd dat eiser zich op 29 januari 2023 schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen die een grote impact hebben doen ontstaan. Eiser heeft COa-medewerkers meerdere malen zowel verbaal als non-verbaal met de dood bedreigd en geweigerd instructies op te volgen. Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om een maatregel op te leggen geeft verweerder 1 geen aanleiding om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedragingen zijn volgens verweerder 1 wat betreft aard en omvang zodanig ernstig, dat dit de plaatsing in een HTL rechtvaardigt.
1.2.
Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder 2 de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 31 januari 2023 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. Verweerder 2 heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het bestreden besluit 1, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. Eiser heeft in zijn zienswijze op het besluit aangevoerd dat hij familie in Nederland heeft waar hij zou kunnen verblijven. Verweerder 2 ziet in deze omstandigheid geen reden om van de oplegging van de maatregel af te zien omdat eiser in de HTL bezoek mag ontvangen. Van overige omstandigheden die in de weg staan aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel is verweerder 2 niet gebleken.
2. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn beroepen ten eerste aangevoerd dat hem geen vrijheidsbeperkende maatregel had mogen worden opgelegd omdat hij rechtmatig verblijf heeft in Nederland op grond van artikel 8, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Hem is in 2020 een verblijfsvergunning regulier verleend. Voorts heeft hij een vaste woon- of verblijfplaats. Hij verblijft bij zijn familie en staat in ieder geval kennelijk administratief ingeschreven in een AZC te Den Haag. Hij verblijft daar sinds kort omdat het vanwege zijn psychische stoornissen nog niet gelukt was om hem door te bemiddelen naar (zelfstandige) huisvesting. Hij heeft lang bij zijn ouders gewoond maar de zorg en aandacht die hij nodig heeft, zijn thuis moeilijk op te brengen. Eiser is door zijn behandelaar aangemeld voor een spoedopname. Hij lijdt aan schizofrenie en verblijft dus ‘noodgedwongen’ bij het COa. Thans verblijft eiser niet meer in de HTL maar meent aanspraak te kunnen maken op schadevergoeding waardoor hij belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. De incidenten worden door eiser niet bestreden maar vallen hem gezien zijn psychische toestand niet aan te rekenen. Eiser is gelet op zijn gezondheidstoestand niet geschikt om in de HTL te verblijven. Oplegging van een dergelijke vrijheidsbeperkende maatregel is niet evenredig. Mocht het COa vooraf geen onderzoek hebben gedaan en een afweging hebben gemaakt dienaangaande, is het besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb genomen.
3. Verweerder 1 stelt zich primair op het standpunt dat het beroep tegen het plaatsingsbesluit niet-ontvankelijk is. Eiser is op 31 januari 2023 met onbekende bestemming vertrokken en heeft derhalve geen procesbelang meer.

Rechtbank

Procesbelang

4. De rechtbank overweegt omtrent het procesbelang als volgt. Eiser heeft, indien zijn beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel gegrond wordt verklaard, recht op schadevergoeding over de periode dat hij onrechtmatig in zijn vrijheid is beperkt. Reeds daarom heeft eiser belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel. In het verlengde daarvan bestaat ook een belang bij de beoordeling van de plaatsing in de HTL, nu de vrijheidsbeperkende maatregel in hoofdzaak gemotiveerd is onder verwijzing naar het plaatsingsbesluit. De rechtbank heeft geen aanleiding om te concluderen dat eiser geen contact met zijn advocaat onderhoudt. De rechtbank zal de beroepen van eiser dan ook inhoudelijk beoordelen.
Rechtmatig verblijf
5. Ingevolge artikel 56, eerste lid, van de Vw 2000 kan door verweerder overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te geven regels, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, de vrijheid van beweging worden beperkt van de vreemdeling die:
a. geen rechtmatig verblijf heeft;
b. rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, met uitzondering van de onderdelen b, d, en e.
5.1.
Op grond van artikel 56, tweede lid, van de Vw 2000 blijft toepassing van het eerste lid achterwege wanneer, dan wel wordt de toepassing beëindigd zodra de vreemdeling te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook gelegenheid bestaat.
5.2.
De vrijheidsbeperkende maatregel kan ingevolge artikel 5.1. van het Vreemdelingenbesluit 2000 bestaan uit:
a. een verplichting zich bij verblijf in Nederland in een bepaald gedeelte van Nederland te bevinden, of;
b. een verplichting zich te houden aan een verbod om zich in een bepaald gedeelte of bepaalde gedeelten van Nederland te bevinden.
5.3.
In paragraaf A5.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) staat vermeld dat, anders dan bij de oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel zoals neergelegd in de Vw 2000, een vrijheidsbeperkende maatregel in de regel niet disproportioneel zal zijn indien deze nodig is voor de voorbereiding van het vertrek van de vreemdeling. Wel moet worden nagegaan of in de gegeven omstandigheden, de door de vreemdeling gestelde belangen zwaarder moeten wegen dan het belang van de overheid bij het beschikbaar houden van de vreemdeling voor het vertrekproces.
5.4.
In paragraaf A5.5. van de Vc 2000 staat vermeld dat de vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 – in combinatie met een toezichtmaatregel op grond van artikel 54 eerste lid, van de Vw 2000 – wordt opgelegd op grond van de openbare orde of de nationale veiligheid aan de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf, dan wel de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, met uitzondering van de onderdelen b, d, en e.
5.5.
De rechtbank stelt vast dat eiser rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder a, van de Vw 2000 en concludeert dat dit rechtmatig verblijf derhalve niet in de weg staat aan het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel.
Incident en zwaarte
6. Het aan de maatregel ten grondslag gelegde incident heeft plaatsgevonden op 29 januari 2023 op locatie Beekbergen. Eiser heeft gedurende deze dag beveiligers van Trigion en medewerkers van het COa meerdere malen zowel verbaal als non-verbaal met de dood bedreigd (gebaar: vlakke hand langs keel halen en COa medewerkers daarbij indringend aankijken). Ook heeft hij geweigerd om instructies van de medewerkers op te volgen. Hierdoor zijn de betrokken medewerkers aangetast in hun gevoel voor veiligheid en werkvreugde op de locatie en zullen aangifte doen bij de politie. Eiser bestrijdt het incident dat op 29 januari 2023 heeft plaatsgevonden niet. Gelet op hetgeen het COa uiteen heeft gezet in het plaatsingsbesluit kan naar het oordeel van de rechtbank van dit incident worden uitgegaan. Verweerder 1 heeft deze gedragingen terecht aangemerkt als gedragingen die een grote impact hebben doen ontstaan bij de Trigion- en COa-medewerkers. De stelling dat de gedragingen niet aan eiser kunnen worden toegerekend maakt dit niet anders.
Contra-indicatie
7. Eiser heeft medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij lijdt aan schizofrenie en dat hij op de wachtlijst staat om opgenomen te worden. Ten aanzien van de vraag of verweerder 1 voldoende rekening heeft gehouden met deze medische omstandigheden oordeelt de rechtbank als volgt. Eiser heeft geen actuele medische stukken overgelegd. Hij heeft wel stukken uit 2020 overgelegd maar daaruit kan niet geconcludeerd worden dat er thans sprake is van een acute medische problematiek die een contra-indicatie is voor HTL plaatsing. Hij heeft wel een mail van 20 februari 2023 overgelegd dat eiser op een wachtlijst staat om te worden opgenomen maar hieruit blijkt niet waarvoor eiser zou worden opgenomen. Dit stuk is dus op zichzelf onvoldoende voor de conclusie dat er een contra-indicatie is voor HTL-plaatsing. Tegelijkertijd heeft de GZA, de instantie die eiser de afgelopen periode medisch heeft begeleid, in haar bericht van 30 januari 2023 haar akkoord gegeven voor de plaatsing en aangegeven geen medische belemmeringen te zien.
8. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
9. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage – van de Bosch, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, op 14 maart 2023, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het bestreden besluit 1, kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op bestreden besluit 2, staat geen rechtsmiddel open.