ECLI:NL:RBDHA:2023:3250

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
NL23.4067 en AWB 23-1343
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage – van de Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsing in Handhaving- en Toezichtlocatie en vrijheidsbeperkende maatregel in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser, een Turkse vreemdeling, en het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser was op 29 januari 2023 door het COa geplaatst in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, en kreeg tegelijkertijd een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd door de staatssecretaris. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van de beroepen die de eiser had ingesteld tegen deze besluiten, geregistreerd onder de zaaknummers AWB 23/1343 en NL23.4067.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zich op 31 mei 2022 schuldig heeft gemaakt aan ernstige gedragingen, waaronder het vernielen van eigendommen en agressief gedrag tegenover COa-medewerkers. De rechtbank oordeelde dat deze gedragingen een grote impact hebben gehad en dat de maatregelen van het COa en de staatssecretaris gerechtvaardigd waren. Eiser betoogde dat hij niet de initiator van het incident was en dat hij door een medebewoner was geprovoceerd, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde maatregelen rechtmatig waren en dat de beroepsgronden van eiser niet konden slagen.

De rechtbank verklaarde beide beroepen ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep tegen het bestreden besluit 1.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/1343 en NL23.4067

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Turkse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Rasul)
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2023 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder 1 besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 29 januari 2023 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder 2 aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld en de gronden ingediend. Het beroep tegen bestreden besluit 1 staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 23/1343. Het beroep tegen bestreden besluit 2 staat geregistreerd onder het zaaknummer NL23.4067.
Verweerder 1 en 2 hebben beiden een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder 1 besloten om eiser met ingang van 31
januari 2023 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door verweerder 1 is geconstateerd dat eiser zich op 31 mei 2022 schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen die een grote impact hebben doen ontstaan. Op die ochtend sprak eiser met verheven en luide stem tegen een medebewoner. Op aanwijzingen van COa-medewerkers vertrok eiser. In de middag kwam hij bij de receptie. Eiser klopte op de deur. Toen hem werd gevraagd om te stoppen met kloppen op de deur en naar het loket van de receptie te komen, schold eiser een COa-medewerker uit. Vervolgens sloeg hij op de deur en sloeg hij drie gaten in de deur. Nadat eiser naar buiten werd begeleid maakte hij schoppende bewegingen naar auto’s en schold hij iedereen uit. Eiser rende van het COa terrein af, en kwam kort daarna weer terug. Een motoragent kwam ter plaatse en probeerde eiser staande te houden. Nadat eiser het COa terrein afrende, vervolgde het incident. Eiser werd uiteindelijk aangehouden. Volgens verweerder 1 zijn er eerder incidenten geweest en hebben de eerder getroffen maatregelen geen effect gehad op het door eiser getoonde gedrag. Eiser heeft met zijn gedrag een zeer grote impact doen ontstaan. Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om een maatregel op te leggen heeft verweerder 1 geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedragingen zijn volgens verweerder 1 wat betreft aard en omvang zodanig ernstig, dat dit de plaatsing in een HTL rechtvaardigt.
1.1.
Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder 2 de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 31 januari 2023 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. Verweerder 2 heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het plaatsingsbesluit, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht.
2. Eiser betoogt dat hij niet de initiator is van het incident en stelt dat hij door een medebewoner is geprovoceerd. Eiser voert aan dat hij de aanwijzingen van de COa-medewerkers heeft opgevolgd en dat hij door het COa van het kastje naar de muur wordt gestuurd, wordt uitgelachen en onheus wordt bejegend. Volgens eiser is er geen enkel bewijs van de door verweerder 1 geschetste gebeurtenissen. Een HTL maatregel is volgens eiser dan ook niet aan de orde.
3. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond niet slaagt. Verweerder 1 heeft het incident gedetailleerd weergegeven en de rechtbank ziet in de algemene betwisting van eiser geen aanleiding om niet uit te gaan van de juistheid van die beschrijving. Uit die incidentbeschrijving (samengevat weergegeven onder 1) volgt dat eiser in de ochtend aanwijzingen van het COa personeel niet opvolgde en in de middag de deur heeft vernield en zich agressief heeft gedragen. De stelling dat eiser zich van het kastje naar de muur gestuurd voelde vormt geen rechtvaardiging voor dit gedrag. Ook de stelling dat eiser zich geprovoceerd voelde vormt geen rechtvaardiging voor zijn handelen. Verweerder heeft het gedrag van eiser terecht gekwalificeerd als een incident van zeer grote impact die het opleggen van een HTL-maatregel rechtvaardigt.
4. Eiser betoogt voorts dat plaatsing in de HTL onrechtmatig is gelet op de bevindingen van de inspectie zoals die volgen uit de brief van de Inspecteur-generaal Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: de inspectie) aan de staatssecretaris met betrekking tot het door de inspectie verrichtte onderzoek naar de leefomstandigheden en de veiligheid op de HTL. Onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 11 november 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:4176 is de rechtbank van oordeel dat deze beroepsgrond niet kan slagen.
5. Verder stelt eiser dat hij door verweerder 1 onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn visie op het besluit kenbaar te maken. De rechtbank is van oordeel dat deze stelling zonder nadere onderbouwing niet kan slagen.
6. Hetgeen eiser overigens in zijn beroepsgronden ten aanzien van besluit 1 heeft opgenomen leidt, zonder nadere onderbouwing, niet tot een ander oordeel.
7. Verder oordeelt de rechtbank dat, nu de vrijheidsbeperkende maatregel voor wat betreft de motivering een verwijzing bevat naar het plaatsingsbesluit, dit besluit rechtmatig is geacht en eiser overigens geen gemotiveerde beroepsgronden naar voren heeft gebracht tegen dit besluit, het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel niet slaagt.
8. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage – van de Bosch, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, op 14 maart 2023, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het bestreden besluit 1, kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op bestreden besluit 2, staat geen rechtsmiddel open.