In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvragen van eisers, [naam 1] en [naam 2]. De eisers hebben beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op hun asielaanvragen, ingediend op 25 maart 2022. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft echter op 3 januari 2023 de asielaanvragen van eisers ingewilligd. Ondanks deze inwilliging hebben eisers hun beroepen gehandhaafd.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat, nu de asielaanvragen zijn ingewilligd, de eisers geen procesbelang meer hebben in hun beroepen tegen het niet-tijdig nemen van een besluit. Dit leidt tot de conclusie dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat, omdat eisers op correcte wijze beroep hebben ingesteld, verweerder in de proceskosten van eisers moet worden veroordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kosten voor rechtsbijstand, in verband met samenhangende zaken, op € 418,50 worden vastgesteld. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.