In deze zaak hebben eisers, [naam 1] en [naam 2], beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op hun asielaanvragen van 26 februari 2022. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder in deze procedure, heeft in een verweerschrift van 12 december 2022 aangegeven bereid te zijn de proceskosten voor het indienen van de beroepen te vergoeden tot een gezamenlijk bedrag van € 379,50. Op 11 januari 2023 heeft verweerder echter de asielaanvragen van eisers ingewilligd. Ondanks deze inwilliging hebben eisers hun beroepen gehandhaafd.
De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepen van eisers, gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun asielaanvragen, niet-ontvankelijk zijn. Dit is het gevolg van de inwilliging van de asielaanvragen, waardoor eisers geen procesbelang meer hebben, zoals bepaald in artikel 6:20, derde lid, van de Awb.
Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat eisers terecht beroep hebben ingesteld wegens het niet-tijdig beslissen op hun aanvragen. De rechtbank heeft verweerder daarom veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 418,50, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de samenhangende zaken en de wegingsfactor ‘licht’ omdat de beroepen enkel betrekking hadden op het niet tijdig nemen van een besluit.