In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van haar aanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag van verzoekster werd afgewezen met een besluit van 5 oktober 2022, waartegen zij bezwaar heeft gemaakt. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 maart 2023 behandeld, waarbij partijen zich afmeldden voor de zitting.
De voorzieningenrechter oordeelt op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat, gezien de betrokken belangen en de onverwijlde spoed, een voorlopige voorziening noodzakelijk is. Verweerder heeft in een brief van 1 februari 2023 aangegeven zich niet te verzetten tegen het verzoek om een voorlopige voorziening, mits verzoekster niet wordt uitgezet totdat er een beslissing is genomen op het bezwaarschrift.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en verbiedt de uitzetting van verzoekster tot vier weken na de beslissing op het bezwaar. Tevens wordt verweerder opgedragen het door verzoekster betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden en de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op € 837,00, te betalen. De uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, in aanwezigheid van griffier mr. B.L. Meijer, en is openbaar uitgesproken op 3 maart 2023.