In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken NL23.2646 en NL23.2648, waarbij verzoekers, bestaande uit een verzoeker en verzoekster met hun kinderen, een voorlopige voorziening vroegen in het kader van hun asielaanvragen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was de verweerder in deze procedure. De verzoekers hadden op 26 januari 2023 besluiten ontvangen waarin hun asielaanvragen niet in behandeling werden genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van deze aanvragen. Hiertegen hebben verzoekers beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Echter, op 6 maart 2023 hebben verzoekers hun verzoeken om voorlopige voorziening ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding, maar verweerder heeft hierop niet gereageerd. De voorzieningenrechter heeft vervolgens op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechter overwoog dat, aangezien de verzoeken om voorlopige voorziening zijn ingetrokken zonder dat verweerder aan verzoekers tegemoet was gekomen, er geen aanleiding was om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om proceskostenvergoeding dan ook afgewezen als kennelijk ongegrond.
De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier mr. S.D.C.J. Verheezen, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.