ECLI:NL:RBDHA:2023:3403

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
NL23.3993 en AWB 23/1311
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de plaatsing in een Handhaving- en Toezichtlocatie en de vrijheidsbeperkende maatregel voor een asielzoeker na incidenten van geweld en bedreiging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 maart 2023, werd de zaak behandeld van een eiser, geboren op [geboortedatum], van Somalische nationaliteit, die in beroep ging tegen besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser was op 11 januari 2023 geplaatst in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, na incidenten van agressie en geweld, waaronder een mesdreiging. De rechtbank oordeelde dat de besluiten van verweerders goed gemotiveerd waren en dat de incidenten voldoende ernstig waren om de plaatsing in de HTL te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de eiser zich schuldig had gemaakt aan gedragingen die een grote impact hadden op anderen, en dat eerdere maatregelen geen positieve gedragsverandering teweeg hadden gebracht. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het plaatsingsbesluit ongegrond, maar oordeelde dat de eiser op 10 januari 2023 feitelijk zonder rechtstitel in zijn vrijheid was beperkt, wat leidde tot een schadevergoeding van € 25,00. De proceskosten werden vastgesteld op € 1.674,00, die door verweerder 2 moesten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/1311 en NL23.3993

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2023 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

(gemachtigde: mr. K. Nuninga).

Procesverloop

Bij besluit van 11 januari 2023 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder 1 besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit 11 januari 2023 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder 2 aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld en de gronden ingediend. Het beroep tegen bestreden besluit 1 staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 23/1311. Het beroep tegen bestreden besluit 2 staat geregistreerd onder het zaaknummer NL23.3993.
Verweerder 1 heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen gevoegd op 3 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Tevens is een tolk verschenen. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder 1 besloten om eiser met ingang van 11 januari 2023 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door verweerder 1 is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen die een zeer grote impact hebben gehad. Zo heeft eiser agressie en geweld tegen medebewoners en derden getoond, waarbij schade is ondervonden aan zaken en eiser een grote impact heeft achtergelaten bij de betrokkenen. Ook heeft eiser gedrag getoond met als doel een ander fysieke schade aan te brengen door de punt van een mes te richten naar
derden, waaronder een politieagent. Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om een maatregel op te leggen geeft verweerder 1 geen aanleiding om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedragingen zijn volgens verweerder 1 wat betreft aard en omvang zodanig ernstig, dat dit de plaatsing in een HTL rechtvaardigt.
2. Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder 2 de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 11 januari 2023 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. Verweerder 2 heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het bestreden besluit 1, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. Verweerder 2 heeft in de door eiser aangevoerde bijzondere omstandigheden geen aanleiding gezien om de van het opleggen van de maatregel af te zien. Van belang is dat eiser in de HTL voldoende toegang heeft tot psychische en medische zorgverlening.
3. Eiser kan zich niet verenigen met de bestreden besluiten en voert daartoe het volgende aan. Eiser stelt dat uit de verslaglegging van het incident d.d. 4 januari 2023 niet volgt dat eiser een COa-medewerker heeft bedreigd. COa-medewerkers zijn achter eiser aan gelopen omdat hij de spreekkamer was uitgelopen. Eiser heeft vervolgens de
kamerdeur achter zich dicht getrokken en zijn spullen op de grond gegooid. Door verweerder wordt erkend dat er niets defect is. Eiser meent dat dit een onvoldoende
ernstige gedraging is om een HTL-plaatsing te rechtvaardigen. De aan eiser verweten gedraging is niet van grote en/of zeer grote impact. Eiser is niet aangehouden door de politie maar heeft een routebeschrijving meegekregen hoe hij zich op de time-out plek diende te melden. Dit is eveneens een indicatie dat er geen sprake is van een gedraging van grote en/of zeer grote impact, want indien daadwerkelijk sprake was van het
bedreigen van een agent met een mes, was eiser wel ter plekke aangehouden.
3.1.
Verder stelt eiser zich ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel op het standpunt dat hij op 10 januari 2023 feitelijk zonder rechtstitel in zijn vrijheid beperkt is geweest, nu eiser zich op 10 januari 2023 bij de HTL heeft gemeld en de vrijheidsbeperkende maatregel pas op 11 januari 2023 aan eiser is opgelegd.
4. Verweerder 1 heeft zich op het standpunt gesteld dat het plaatsingsbesluit op goede gronden is opgelegd. In eisers geval is besloten om een plaatsingsbesluit op te leggen mede gelet op het gehele voortraject van eiser. Bij de meeste incidenten heeft eiser agressie en geweld tegen personen gebruikt en hij heeft ook meerdere malen met een mes gedreigd. Nadat verschillende maatregelen zijn opgelegd, heeft eiser er niet voor gekozen zijn gedrag aan te passen. Het incident op 4 januari 2023 is terecht aan het plaatsingsbesluit ten grondslag gelegd. Ter zitting heeft verweerder 1 verduidelijkt dat het gaat om een incident met een grote impact. Verder stelt verweerder dat de COa-medewerkers achter eiser zijn aangelopen omdat eiser tijdens het maatregelengesprek had medegedeeld dat hij niet wilde vertrekken naar de time-out locatie en vernielingen zou gaan aanrichten. Ook hadden de medewerkers van Trigion begrepen dat eiser vermoedelijk een mes in zijn hand had. Dat eiser niet door de politie is aangehouden betekent volgens verweerder 1 niet dat er geen sprake is van een gedraging met een grote impact en dat het COa geen HTL-maatregel kan opleggen. Door het onvoorspelbare gedrag van eiser kon de veiligheid op de locatie voor medebewoners en COa-personeel niet meer worden gewaarborgd. Dergelijk gedrag is hiermee terecht als onacceptabel gedrag aangemerkt en plaatsing in de HTL is daarom een passende maatregel. Tot slot merkt verweerder 1 op dat eiser tijdens zijn verblijf op de HTL op 11 februari 2023 betrokken is geweest bij een vechtpartij waarbij hij een medebewoner hard op het hoofd heeft geslagen.
Oordeel ten aanzien van het plaatsingsbesluit
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder 1 op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot plaatsing van eiser op de HTL. De rechtbank merkt allereerst op dat voor de oplegging van onderhavige (bestuurlijke) maatregelen niet is vereist dat de incidenten wettig en overtuigend zijn bewezen. Voldoende is dat het aannemelijk is dat deze incidenten zich hebben voorgedaan. De rechtbank ziet in wat eiser in zijn gronden en ter zitting naar voren heeft gebracht geen aanleiding om te twijfelen aan de feitelijke verslaglegging van het incident. Zo volgt uit de verslaglegging dat twee COa-medewerkers op 4 januari 2023 met eiser een maatregelengesprek wilden voeren, omdat eiser op 1 januari 2023 ruzie heeft gehad met een medebewoner en eiser heeft geprobeerd de medebewoner te steken met zijn kamersleutel. Omdat sprake was van een incident met grote impact kreeg eiser een ROV-6 uitgereikt. Uit het verslag volgt verder dat eiser zegt dat hij niet wil vertrekken naar de time-out locatie en dat hij vernielingen gaat aanrichten. Eiser loopt de spreekkamer uit waarna de COa-medewerkers achter hem aanlopen. COa-medewerker 1 zegt via de porto dat 112 moet worden gebeld omdat Trigion heeft gezien dat eiser iets in zijn hand heeft, vermoedelijk een mes. Vervolgens volgt uit het verslag dat eiser in zijn kamer spullen op de grond heeft gegooid, waaronder zijn kast, zijn bed uit elkaar heeft gehaald en de deur heeft gebarricadeerd. De politie heeft de kamerdeur ingetrapt omdat eiser een bedreiging zou zijn voor zichzelf en anderen. De politie heeft aan het COa bevestigd dat eiser een mes in zijn hand heeft had, met de punt naar voren richting de politieagent. Eiser is uiteindelijk door de politie van het AZC geleid en heeft een routebeschrijving gekregen hoe hij op de time-out plek kan komen. Nadat bekend werd dat bij het incident ook een mes-dreiging is geweest, heeft het COa gekozen voor de HTL-plaatsing. De enkele ontkenning van eiser dat hij geen mes had en niemand heeft bedreigd, tegenover de verslaglegging van het COa, acht de rechtbank in dit geval onvoldoende om te twijfelen aan de door verweerder 1 geschetste gang van zaken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, onder verwijzing naar paragraaf 4.3.7 en 4.1 van het Maatregelenbeleid 2021 van het COa, het incident op 4 januari 2023 terecht heeft aangemerkt als een incident met een grote impact, nu eiser met zijn gedrag als doel had een medewerker fysieke schade toe te brengen, alsook te bedreigen. Dat de COa-medewerkers eiser naar zijn kamer zijn gevolgd en dat er door de politieagent geen aangifte is gedaan en dat eiser alsnog na het incident naar de time-out plek werd geleid, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de ernst van het incident minder is en dat eiser geen ontoelaatbaar gedrag heeft vertoond. Verweerder 1 heeft zich bovendien terecht op het standpunt gesteld dat er zich eerder incidenten hebben voorgedaan waarbij sprake was van ontoelaatbaar gedrag, waarbij ook sprake was van agressie en geweld tegen personen en dreiging met een mes. De eerder aan eiser oplegde maatregelen, waaronder ROV-maatregelen, correctiegesprekken en een eerdere HTL-maatregel, hebben echter geen positieve gedragsverandering bij eiser teweeg gebracht. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder 1 terecht en op goede gronden de HTL-maatregel aan eiser opgelegd heeft.
Oordeel ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
6. De rechtbank stelt vast dat de omstandigheid dat het besluit tot plaatsing in de HTL en het besluit waarbij de vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd op 11 januari 2023, terwijl is gebleken dat eiser zich op 10 januari 2023 bij de HTL heeft gemeld en opvang heeft ontvangen, maakt dat eiser feitelijk zonder rechtstitel in zijn vrijheid is beperkt geweest. Eiser heeft immers in die periode verbleven onder het beperkende regime dat geldt voor vreemdelingen die in de HTL verblijven, en zonder dat de daarbij behorende vrijheidsbeperkende maatregel was genomen. Dat voor eiser een ander regime –vergelijkbaar met een AZC – gold gedurende deze dag is gesteld noch gebleken. Anders dan verweerder gaat de rechtbank ervan uit dat er daarom sprake is van een beperking in de bewegingsvrijheid die immateriële schade tot gevolg heeft. Die schade is geringer dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. Hiervan uitgaande acht de rechtbank aannemelijk dat eiser immateriële schade heeft geleden van € 25,00 nu hij ten onrechte gedurende één dag, namelijk op 10 januari 2023, in zijn bewegingsvrijheid is beperkt, zodat aanleiding bestaat om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot vergoeding aan eiser van een totaalbedrag aan schade van € 25,00.
6.1.
Verder oordeelt de rechtbank dat, nu bestreden besluit 2 voor wat betreft de motivering een verwijzing bevat naar het bestreden besluit 1, dit besluit rechtmatig wordt geacht en nu eiser ook overigens geen gemotiveerde beroepsgronden naar voren heeft gebracht tegen dit besluit, het beroep tegen besluit 2 niet slaagt.
6.2.
Gelet op het oordeel in rechtsoverweging 6 ziet de rechtbank aanleiding om verweerder 2 in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover eiser feitelijk zonder rechtstitel in zijn vrijheid is beperkt;
- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 25,00;
- veroordeelt verweerder 2 in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, op 16 maart 2023, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het bestreden besluit 1, kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op bestreden besluit 2, staat geen rechtsmiddel open.