3.1.Verder stelt eiser zich ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel op het standpunt dat hij op 10 januari 2023 feitelijk zonder rechtstitel in zijn vrijheid beperkt is geweest, nu eiser zich op 10 januari 2023 bij de HTL heeft gemeld en de vrijheidsbeperkende maatregel pas op 11 januari 2023 aan eiser is opgelegd.
4. Verweerder 1 heeft zich op het standpunt gesteld dat het plaatsingsbesluit op goede gronden is opgelegd. In eisers geval is besloten om een plaatsingsbesluit op te leggen mede gelet op het gehele voortraject van eiser. Bij de meeste incidenten heeft eiser agressie en geweld tegen personen gebruikt en hij heeft ook meerdere malen met een mes gedreigd. Nadat verschillende maatregelen zijn opgelegd, heeft eiser er niet voor gekozen zijn gedrag aan te passen. Het incident op 4 januari 2023 is terecht aan het plaatsingsbesluit ten grondslag gelegd. Ter zitting heeft verweerder 1 verduidelijkt dat het gaat om een incident met een grote impact. Verder stelt verweerder dat de COa-medewerkers achter eiser zijn aangelopen omdat eiser tijdens het maatregelengesprek had medegedeeld dat hij niet wilde vertrekken naar de time-out locatie en vernielingen zou gaan aanrichten. Ook hadden de medewerkers van Trigion begrepen dat eiser vermoedelijk een mes in zijn hand had. Dat eiser niet door de politie is aangehouden betekent volgens verweerder 1 niet dat er geen sprake is van een gedraging met een grote impact en dat het COa geen HTL-maatregel kan opleggen. Door het onvoorspelbare gedrag van eiser kon de veiligheid op de locatie voor medebewoners en COa-personeel niet meer worden gewaarborgd. Dergelijk gedrag is hiermee terecht als onacceptabel gedrag aangemerkt en plaatsing in de HTL is daarom een passende maatregel. Tot slot merkt verweerder 1 op dat eiser tijdens zijn verblijf op de HTL op 11 februari 2023 betrokken is geweest bij een vechtpartij waarbij hij een medebewoner hard op het hoofd heeft geslagen.
Oordeel ten aanzien van het plaatsingsbesluit
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder 1 op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot plaatsing van eiser op de HTL. De rechtbank merkt allereerst op dat voor de oplegging van onderhavige (bestuurlijke) maatregelen niet is vereist dat de incidenten wettig en overtuigend zijn bewezen. Voldoende is dat het aannemelijk is dat deze incidenten zich hebben voorgedaan. De rechtbank ziet in wat eiser in zijn gronden en ter zitting naar voren heeft gebracht geen aanleiding om te twijfelen aan de feitelijke verslaglegging van het incident. Zo volgt uit de verslaglegging dat twee COa-medewerkers op 4 januari 2023 met eiser een maatregelengesprek wilden voeren, omdat eiser op 1 januari 2023 ruzie heeft gehad met een medebewoner en eiser heeft geprobeerd de medebewoner te steken met zijn kamersleutel. Omdat sprake was van een incident met grote impact kreeg eiser een ROV-6 uitgereikt. Uit het verslag volgt verder dat eiser zegt dat hij niet wil vertrekken naar de time-out locatie en dat hij vernielingen gaat aanrichten. Eiser loopt de spreekkamer uit waarna de COa-medewerkers achter hem aanlopen. COa-medewerker 1 zegt via de porto dat 112 moet worden gebeld omdat Trigion heeft gezien dat eiser iets in zijn hand heeft, vermoedelijk een mes. Vervolgens volgt uit het verslag dat eiser in zijn kamer spullen op de grond heeft gegooid, waaronder zijn kast, zijn bed uit elkaar heeft gehaald en de deur heeft gebarricadeerd. De politie heeft de kamerdeur ingetrapt omdat eiser een bedreiging zou zijn voor zichzelf en anderen. De politie heeft aan het COa bevestigd dat eiser een mes in zijn hand heeft had, met de punt naar voren richting de politieagent. Eiser is uiteindelijk door de politie van het AZC geleid en heeft een routebeschrijving gekregen hoe hij op de time-out plek kan komen. Nadat bekend werd dat bij het incident ook een mes-dreiging is geweest, heeft het COa gekozen voor de HTL-plaatsing. De enkele ontkenning van eiser dat hij geen mes had en niemand heeft bedreigd, tegenover de verslaglegging van het COa, acht de rechtbank in dit geval onvoldoende om te twijfelen aan de door verweerder 1 geschetste gang van zaken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, onder verwijzing naar paragraaf 4.3.7 en 4.1 van het Maatregelenbeleid 2021 van het COa, het incident op 4 januari 2023 terecht heeft aangemerkt als een incident met een grote impact, nu eiser met zijn gedrag als doel had een medewerker fysieke schade toe te brengen, alsook te bedreigen. Dat de COa-medewerkers eiser naar zijn kamer zijn gevolgd en dat er door de politieagent geen aangifte is gedaan en dat eiser alsnog na het incident naar de time-out plek werd geleid, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de ernst van het incident minder is en dat eiser geen ontoelaatbaar gedrag heeft vertoond. Verweerder 1 heeft zich bovendien terecht op het standpunt gesteld dat er zich eerder incidenten hebben voorgedaan waarbij sprake was van ontoelaatbaar gedrag, waarbij ook sprake was van agressie en geweld tegen personen en dreiging met een mes. De eerder aan eiser oplegde maatregelen, waaronder ROV-maatregelen, correctiegesprekken en een eerdere HTL-maatregel, hebben echter geen positieve gedragsverandering bij eiser teweeg gebracht. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder 1 terecht en op goede gronden de HTL-maatregel aan eiser opgelegd heeft.
Oordeel ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
6. De rechtbank stelt vast dat de omstandigheid dat het besluit tot plaatsing in de HTL en het besluit waarbij de vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd op 11 januari 2023, terwijl is gebleken dat eiser zich op 10 januari 2023 bij de HTL heeft gemeld en opvang heeft ontvangen, maakt dat eiser feitelijk zonder rechtstitel in zijn vrijheid is beperkt geweest. Eiser heeft immers in die periode verbleven onder het beperkende regime dat geldt voor vreemdelingen die in de HTL verblijven, en zonder dat de daarbij behorende vrijheidsbeperkende maatregel was genomen. Dat voor eiser een ander regime –vergelijkbaar met een AZC – gold gedurende deze dag is gesteld noch gebleken. Anders dan verweerder gaat de rechtbank ervan uit dat er daarom sprake is van een beperking in de bewegingsvrijheid die immateriële schade tot gevolg heeft. Die schade is geringer dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. Hiervan uitgaande acht de rechtbank aannemelijk dat eiser immateriële schade heeft geleden van € 25,00 nu hij ten onrechte gedurende één dag, namelijk op 10 januari 2023, in zijn bewegingsvrijheid is beperkt, zodat aanleiding bestaat om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot vergoeding aan eiser van een totaalbedrag aan schade van € 25,00.