ECLI:NL:RBDHA:2023:3405

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
09-008334-22; 09-304006-21; 09-121753-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling, wraakporno, bedreiging, diefstal en voorhanden hebben van een mes door een minderjarige

Op 16 maart 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder zware mishandeling, het openbaar maken van seksuele beelden (wraakporno), bedreiging, diefstal en het voorhanden hebben van een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende data en locaties, waaronder Zoetermeer en Alphen aan den Rijn, deze feiten heeft gepleegd. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, met uitzondering van het voorhanden hebben van een mes, waarvoor hij volledig toerekeningsvatbaar is. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van vijf maanden en een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [slachtoffer 3], ter hoogte van € 1.000,-, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09/008334-22; 09/121753-22 (gev.) en 09/304006-21 (gev.)
Datum uitspraak: 16 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaken tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ,
[adres] ,
thans gedetineerd in [instelling] .

1.Het onderzoek ter zitting

De strafzaken tegen de verdachte zijn inhoudelijk behandeld op de besloten zittingen van 6 oktober 2022, 10 januari 2023 (pro forma) en 2 maart 2023 (inhoudelijk).
De officier van justitie in deze zaak is mr. R.R. Knobbout en de advocaat van de verdachte is mr. M. de Boorder.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt er, samengevat, van beschuldigd dat
Dagvaarding I (09/008334-22):
hij op 9 januari 2022 te Zoetermeer [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
hij op 7 januari 2022 te Zoetermeer [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling;
hij op 8 januari 2022 te Zoetermeer van [slachtoffer 1] foto’s en/of video’s openbaar heeft gemaakt terwijl hij wist dat deze openbaarmaking nadelig voor [slachtoffer 1] kon zijn;
hij op 4 juli 2021 te Alphen aan den Rijn samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel dat hij op 4 juli 2021 te Alphen aan den Rijn in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] .
Dagvaarding II (09/304006-21):
hij op 15 mei 2022 te Leiden een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een keukenmes, voorhanden heeft gehad, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt.
Dagvaarding III (09/121753-22):
hij op 7 november 2021 te Den Haag een Iphone van [slachtoffer 1] heeft gestolen.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van al hetgeen (primair) aan de verdachte ten laste is gelegd.
3.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van feit 2 van dagvaarding I en dagvaarding III. Ten aanzien van feit 4 van dagvaarding I heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde.
3.1
Feiten 1 en 3 dagvaarding I en dagvaarding II
De rechtbank acht de tenlastegelegde feiten 1 en 3 in dagvaarding I en het tenlastegelegde in de dagvaarding II wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van deze feiten zal de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, nu de verdachte de feiten heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer dat per feit is weergegeven.
De rechtbank gebruikte de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot het bij dagvaarding I onder 1 ten laste gelegde ( [nummer] ):
De bekennende verklaring van de verdachte op de zitting van 2 maart 2023.
Het proces-verbaal van bevindingen (beelden Randstadrail) van 10 januari 2022 (p. 40-41, met bijlagen p. 42-47).
De rechtbank gebruikte de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot het bij dagvaarding I onder 3 ten laste gelegde ( [nummer] ):
De bekennende verklaring van de verdachte op de zitting van 2 maart 2023.
Het proces-verbaal van aangifte ( [slachtoffer 1] ) van 9 januari 2022 (p. 55).
Het proces-verbaal van aangifte ( [slachtoffer 1] ) van 9 januari 2022 (p. 25-28, met bijlagen p. 29-35).
De rechtbank gebruikte de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot het bij dagvaarding II ten laste gelegde ( [nummer] ):
De bekennende verklaring van de verdachte op de zitting van 2 maart 2023.
Het proces-verbaal van aanhouding van 15 mei 2022 (p. 4-5, met bijlage p. 6)
3.4
Dagvaarding I feit 4
De rechtbank stelt op grond van de gebruikte bewijsmiddelen vast dat de verdachte, samen met een ander, op 4 juli 2021 in Alphen aan den Rijn, geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] . Dit geweld bestond onder meer uit het meerdere malen trappen tegen het lichaam en hoofd terwijl de aangever op de grond lag. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het handelen van de verdachte kan worden aangemerkt als een poging tot zware mishandeling.
Medeplegen poging tot zware mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een poging tot het opzettelijk en in vereniging toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. De verdachte en de medeverdachte zijn samen in gevecht gegaan met de aangever. De medeverdachte heeft de aangever op de grond gegooid. Daarna hebben de verdachte en de medeverdachte allebei de aangever meerdere malen getrapt. Uit de verklaring van de getuige blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het de verdachte is geweest die tegen het hoofd van de aangever heeft getrapt terwijl deze op de grond lag. De aangever heeft als gevolg daarvan letsel opgelopen. Op zijn linkerslaap was de afdruk van een schoenprofiel zichtbaar en bij zijn rechterwenkbrauw had hij een zwelling en een schaafwond. In dit verband merkt de rechtbank op dat de enkele omstandigheid dat het schoenprofiel niet nader is onderzocht op gelijkenis met de afdruk op het hoofd van de aangever, niet maakt dat de verklaring van de getuige onduidelijk zou zijn en niet voor het bewijs gebezigd zou kunnen worden.
Door het trappen tegen het hoofd terwijl de aangever in een weerloze houding lag heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever aanvaard en een wezenlijke bijdrage geleverd aan het medeplegen van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft hierbij mede in aanmerking genomen dat naar algemene ervaringsregels kan worden gezegd dat het trappen tegen het hoofd – een zeer kwetsbaar gedeelte van het menselijk lichaam – zwaar lichamelijk letsel kan opleveren.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 3] .
In bijlage II heeft de rechtbank de gebruikte bewijsmiddelen opgenomen.
3.5
Dagvaarding III
De rechtbank stelt op grond van de gebruikte bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 7 november 2021 te Zoetermeer de telefoon van de aangeefster, een goudkleurige Iphone 11 Pro, heeft afgepakt en daarmee is weggerend.
Door zo te handelen heeft de verdachte opzettelijk en zonder daartoe gerechtigd te zijn zich de feitelijke heerschappij over de telefoon verschaft en deze aan de feitelijke heerschappij van de aangeefster onttrokken. Aldus heeft hij zich de telefoon op dat moment toegeëigend. Dat de verdachte de intentie had om de telefoon aan de aangeefster terug te geven doet daar niet aan af. De verdachte is met de telefoon weggerend en heeft geen haast gemaakt om de telefoon terug te geven aan de aangeefster. De rechtbank is dan ook – anders dan de raadsman – van oordeel dat de verdachte de telefoon met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van de IPhone.
In bijlage II heeft de rechtbank de gebruikte bewijsmiddelen opgenomen.
3.6
Dagvaarding I feit 2
De raadsman heeft zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat de verdachte niet de bedoeling had om de aangeefster te bedreigen en er ook niet verantwoordelijk voor is dat zijn uitlatingen de aangeefster hebben bereikt. Bovendien kon de aangeefster zich door de uitlatingen niet bedreigd hebben gevoeld omdat de politie de zaak onder controle had.
De rechtbank overweegt als volgt. Op basis van de gebruikte bewijsmiddelen stelt de rechtbank allereerst vast dat de verdachte op 7 januari 2022 video’s met de bijgevoegde tekst zoals in de tenlastelegging is opgenomen, aan de dochter van de aangeefster heeft verstuurd. De verdachte heeft verklaard dat hij de dochter bang wilde maken. Door uitlatingen in deze vorm naar de dochter van aangeefster te sturen heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de uitlatingen ook de aangeefster zouden bereiken. Dat de uitlatingen de aangeefster uiteindelijk niet via de dochter maar via de politie bereikten (aan wie de dochter haar telefoon had overhandigd in verband met het tenlastegelegde onder feit 3), maakt dit oordeel niet anders. Deze door de verdachte gedane uitlatingen zijn naar het oordeel van de rechtbank verder onmiskenbaar bedreigend van aard, ze zijn specifiek en indringend en bovendien gedaan in een zeer gespannen situatie tussen de verdachte en de dochter van de aangeefster. Dit maakt dat bij de aangeefster de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee de verdachte dreigde, gepleegd zou kunnen worden. Dat de verdachte toen was aangehouden maakt dit niet anders, nu sprake was van een langdurig en persistent relationeel conflict. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
In bijlage II heeft de rechtbank de gebruikte bewijsmiddelen opgenomen.

4.De bewezenverklaring

Bewezenverklaard wordt dat:
Dagvaarding I (09/008334-22):
1
hij op 9 januari 2022 te Zoetermeer [slachtoffer 1] heeft mishandeld door [slachtoffer 1] meermalen in het gezicht te slaan en/of een kopstoot te geven en/of tegen het lichaam te schoppen;
2
hij op 7 januari 2022 te Zoetermeer [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door aan [slachtoffer 1] video's van een vuurwapen en patroon te sturen en daarbij dreigend de woorden toe te voegen "ik blaas je kk moeder", van welke video's en woorden [slachtoffer 2] kennis heeft genomen;
3
hij op 8 januari 2022 te Zoetermeer van [slachtoffer 1] een afbeelding van seksuele aard, te weten:
- foto's en video's waarop [slachtoffer 1] gedeeltelijk naakt en/of in lingerie
te zien is en/of waarbij door het camerastandpunt en/of de wijze van kleden
nadrukkelijk het (ontblote) geslachtsdeel en/of de borsten en/of billen in beeld
worden gebracht en
- waarop [slachtoffer 1] haar eigen borsten en/of vagina betast en
- waarop [slachtoffer 1] een dildo in haar vagina brengt
openbaar heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat deze openbaarmaking
nadelig voor [slachtoffer 1] kon zijn;
4
hij op 4 juli 2021 te Alphen aan den Rijn, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, [slachtoffer 3] meermalen tegen zijn lichaam en/of hoofd heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Dagvaarding II (09/304006-21):
hij op 15 mei 2022 te Leiden, terwijl [verdachte] de leeftijd van
achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet
wapens en munitie, te weten: een keukenmes, voorhanden heeft gehad;
Dagvaarding III (09/121753-22):
hij op 7 november 2021 te
Zoetermeer, een IPhone 11 Pro
van[slachtoffer 1] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De onder dagvaarding III tenlastegelegde pleegplaats ‘’s-Gravenhage’ beschouwt de rechtbank als een kennelijke verschrijving die aldus wordt verbeterd dat in plaats daarvan wordt gelezen “Zoetermeer”. Daarbij overweegt de rechtbank dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat de verdachte en aangeefster elkaar getroffen hebben in Zoetermeer. Bij behandeling van de zaak ter terechtzitting is niet gebleken dat deze beschrijving tot onduidelijkheid van de tenlastelegging heeft geleid, noch dat de verdediging, die op dit punt overigens ook geen verweer heeft gevoerd, door de verbeterde lezing van de tenlastelegging in haar belangen is geschaad.
Het meer of anders tenlastegelegde is niet bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft taal- en/of schrijffouten in de bewezenverklaring van de overige feiten eveneens verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

De feiten en de verdachte zijn strafbaar.

6.De straf en maatregel

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie gelijk aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) wordt opgelegd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ook verzocht om aan de verdachte een jeugddetentie op te leggen die de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht niet overstijgt. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, met eventueel als bijzondere voorwaarde dat de verdachte moet verblijven en wordt opgenomen in een gesloten accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van de maatregel en straf rekening gehouden met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, het tijdsverloop, de persoonlijke omstandigheden en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij het volgende in het bijzonder in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten. Een aantal van de strafbare feiten zijn begaan in de relationele sfeer of hebben een samenhang daarmee.
De verdachte heeft zich allereerst samen met een ander schuldig gemaakt aan een zeer heftige mishandeling. Hierbij is het slachtoffer naar de grond gewerkt en hebben de verdachten hem meerdere keren getrapt terwijl het slachtoffer weerloos op de grond lag. Het slachtoffer heeft verwondingen aan zijn gezicht opgelopen. Dat dit handelen van de verdachten geen ernstiger letsel heeft veroorzaakt is een gelukkige omstandigheid die niet aan hen te danken is. Het slachtoffer is bovendien voor zijn gevoel in de val gelokt en heeft sindsdien moeite met het vertrouwen van mensen, zo blijkt uit de toelichting op zijn verzoek tot schadevergoeding. Daarnaast brengen feiten als deze in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg.
Verder heeft de verdachte uit wraak (seksueel getinte) foto’s en video’s van zijn ex-vriendin, op een aantal waarvan zij herkenbaar in beeld is, online gezet en daarbij haar persoonlijke gegevens vermeld. Hierdoor heeft hij ernstig misbruik gemaakt van de vertrouwensband die hij met zijn ex-vriendin had. Het is algemeen bekend dat foto’s en video’s lange tijd op het internet blijven staan waardoor de ex-vriendin hiermee nog lang geconfronteerd zal kunnen worden. Vervolgens heeft hij haar mishandeld en gedreigd haar moeder op te blazen. Dit zijn telkens ernstige strafbare feiten waarmee de verdachte inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de slachtoffers. Ook heeft de verdachte zich de telefoon van zijn ex-vriendin toegeëigend. Daarmee heeft hij laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendommen.
Ten slotte merkt de rechtbank het volgende op over het mes dat de verdachte voorhanden heeft gehad. Uit berichten in de media blijkt dat steeds meer jongeren (grote) messen bij zich dragen. Dit komt deels voort uit eerdere geweldsincidenten, waardoor sommige jongeren zich niet meer veilig voelen en een mes meenemen om zich te kunnen verdedigen, met alle gevolgen van dien. De rechtbank maakt zich grote zorgen over dit messenbezit onder jongeren en de daarmee samenhangende toename van steekpartijen, soms met fatale afloop, onder die jongeren. Dit zorgt voor veel onrust in de maatschappij. Het voorhanden hebben van een mes vergroot het risico op daadwerkelijk gebruik daarvan aanzienlijk, en dit leidt tot steeds meer steekincidenten met vaak een zeer ernstige afloop. De rechtbank vindt dit een uiterst zorgelijke ontwikkeling en een groot maatschappelijk probleem.
Tussenconclusie
Gelet op de hiervoor benoemde aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf.
Vervolgens moet worden nagegaan of de persoon van de verdachte of zijn persoonlijke omstandigheden invloed hebben op de strafoplegging en zo ja, in welke mate.
Persoon van de verdachte
Pro Justitia
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 21 februari 2023, gezamenlijk opgesteld door GZ-psycholoog, [deskundige 1] en kinder- en jeugdpsychiater [deskundige 2] .
De deskundigen hebben geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een reactieve hechtingsstoornis en een normoverschrijdende-gedragsstoornis. Daarnaast is vastgesteld dat de persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte wordt bedreigd en daarin worden borderline-kenmerken onderscheiden. De reactieve hechtingsstoornis en de normoverschrijdende-gedragsstoornis waren aanwezig ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Daarnaast moet er aandacht zijn voor het intelligentieprofiel van de verdachte omdat zijn verwerkingssnelheid achterblijft bij het verbaal begrip, het perceptueel redeneren en het werkgeheugen. Dit heeft impact op het functioneren van de verdachte bovenop de voornoemde problematiek van de verdachte. De verdachte heeft beperkt overzicht, meer tijd nodig om complexe (sociale) situaties te overzien en hij kan minder goed en snel tot oplossingen komen, waardoor hij snel wordt overschat. Verder verdraagt hij begrenzing door anderen slecht, is hij sterk contextafhankelijk, heeft hij beperkte probleemoplossende vaardigheden, is hij sterk geneigd tot zwart-wit denken en heeft hij moeite met het aangaan van diepgaande verbindingen. Het probleembesef van de verdachte is matig te noemen en het ontbreekt hem aan een intrinsieke veranderbereidheid. Het risico op herhaling wordt als hoog ingeschat. De veelheid van risicofactoren en de ongunstige omstandigheden versterken elkaar in negatieve zin en werken risico-verhogend.
De verdachte is sterk afhankelijk van externe regulatie en moet feitelijk (opnieuw) leren verbindingen aan te gaan en leren zich te hechten aan andere mensen. Dit vraagt om langdurige behandeling, waarbij het gevaar bestaat op overspoeling met negatieve emoties. Een terugval in agressie moet worden ingecalculeerd. De langdurige behandeling is nodig in een stabiele omgeving waaraan de verdachte zich niet kan onttrekken. Hiervoor is een setting nodig met een hoog beveiligingsniveau. Om de behandeling te realiseren wordt daarom een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd. Nadrukkelijk wordt geadviseerd om de maatregel in onvoorwaardelijke vorm op te leggen, vanwege het ontbrekende probleembesef, het ontbreken van een intrinsieke veranderbereidheid en een onvoldoende basis om vertrouwen te hebben dat de verdachte zich aan de voorwaarden gaat houden.
Ten aanzien van alle feiten, met uitzondering van het feit bij dagvaarding II (het voorhanden hebben van een mes), worden psychopathologische elementen gezien die de keuzevrijheid van de verdachte hebben beperkt. Er wordt daarom tevens geadviseerd om die feiten de verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
Raad voor de Kinderbescherming
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 28 februari 2023. Uit het rapport blijkt dat ook de Raad een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk vindt. Er zijn ernstige zorgen over het huidige functioneren van de verdachte op alle leefgebieden. De afgelopen jaren is civielrechtelijk herhaaldelijk hulp ingeschakeld. De behandelingen zijn desondanks niet ingezet of waren ontoereikend. De verdachte blijft in aanraking komen met de politie en is niet in staat gebleken andere keuzes te maken. Tijdens zijn schorsingsperiode is de verdachte opnieuw in oud gedrag teruggevallen. De verdachte lijkt de schuld voornamelijk buiten zichzelf te leggen. Er moet behandeling volgen voor de hechtingsproblematiek van de verdachte, zijn persoonlijkheidsontwikkeling, identiteitsvorming en voor het ontwikkelen van vaardigheden waarmee hij beter in staat wordt gesteld prosociale keuzes te maken. Gebleken is dat het de verdachte niet lukt om in een ambulant kader van de begeleiding en behandeling te profiteren. Het lukt hem niet om zich aan de gemaakte afspraken te houden. Hierdoor is de kans op herhaling verhoogd aanwezig. Daarbij komt dat zowel de verdachte als zijn omgeving beschermd moeten worden vanwege de mate waarin de verdachte zich laat beïnvloeden door anderen, waarbij hij de grenzen van zichzelf en anderen overschrijdt en waarin hij herhaaldelijk over wettelijke grenzen gaat.
De ernstige problemen in het gedrag van de verdachte en in zijn ontwikkeling, de complexiteit van zijn problematiek en de hoge kans op herhaling van delictgedrag vragen om een langdurige en intensieve, residentiële behandeling. Ambulante hulpverlening is niet toereikend gelet op het hoge recidive- en onttrekkingsrisico. Daarbij weegt mee dat de verdachte een ongezonde relatie heeft met zijn moeder en dat de thuissituatie bij de moeder onvoldoende ondersteuning of motivatie biedt voor een ambulant behandeltraject. Dit traject moet plaatsvinden in een strafrechtelijk kader omdat de verdachte veel structuur en duidelijkheid nodig heeft. De verwachting is dat het veranderingsproces (en bestendiging daarvan) langere tijd zal gaan duren. De Raad adviseert daarom een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Ter terechtzitting heeft [deskundige 3] , deskundige namens jeugdreclassering van Jeugdbescherming west, verklaard achter het advies van de Raad te staan.
Strafblad
Uit de justitiële documentatie van 8 februari 2023 betreffende de verdachte blijkt dat hij is veroordeeld voor een aantal overtredingen na de huidige tenlastegelegde feiten. De rechtbank constateert dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Toerekeningsvatbaar
De rechtbank volgt de conclusies van de deskundigen voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid en acht de verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar voor de feiten in dagvaarding I en dagvaarding III. Met betrekking tot het feit in dagvaarding II (het voorhanden hebben van een mes) acht de rechtbank de verdachte volledig toerekeningsvatbaar. De rechtbank zal bij het bepalen van de op te leggen straf rekening houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
Redelijke termijn
De rechtbank zal het tijdsverloop in de zaken in strafmatigende zin meewegen.
PIJ-maatregel
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de deskundigen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en inzichtelijk zijn verwoord. De rechtbank legt deze dan ook ten grondslag aan de hiernavolgende overwegingen over een op te leggen PIJ-maatregel.
Blijkens artikel 77s Sr kan aan de verdachte bij wie ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bestond een PIJ-maatregel worden opgelegd. Het feit waarvoor de maatregel wordt opgelegd, dient een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel die behoort tot een van de feiten zoals genoemd in artikel 77s eerste lid onder a Sr. Aan die voorwaarden is in deze zaak voldaan.
Ook dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en in aanmerking genomen wat de deskundigen hebben gerapporteerd over het recidiverisico, oordeelt de rechtbank dat ook aan deze voorwaarde is voldaan. Ten slotte dient de maatregel in het belang te zijn van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Dat de maatregel dit belang dient is door de deskundigen uitgebreid toegelicht.
Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel passend en geboden is. De rechtbank heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de verdachte bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel de hulp krijgt die hij nodig heeft en acht de kans groot dat hij hiermee overvraagd zal worden. Er is al eerder, op verschillende manieren, geprobeerd om hem te begeleiden en te behandelen om zo het recidiverisico in te perken. Dit heeft niet tot de gewenste resultaten geleid. De rechtbank heeft op basis van de problematiek van de verdachte onvoldoende vertrouwen in (de bestendigheid van) zijn gestelde motivatie en zijn vermogen om zich gedurende een langere periode daadwerkelijk te committeren aan de voorwaarden. De rechtbank heeft daarbij onder meer het verloop van de schorsingsperiode van de verdachte en de voorgeschiedenis van hulpverlening in aanmerking genomen. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel met als bijzondere voorwaarde opname in een gesloten accommodatie van een jeugdhulpaanbieder wordt, mede vanwege het lage beveiligingsniveau, niet als toereikend gezien. Verdachte is in voorgaande jaren meerdere keren gesloten geplaatst geweest waarbij het is voorgekomen dat hij zich heeft onttrokken. Bovendien hebben de deskundigen er terecht op gewezen dat gelet op de ernst van de problematiek en het resocialisatieprogramma de behandeling van de verdachte hoogstwaarschijnlijk meer tijd in beslag zal nemen dan de maximale duur van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Continuïteit en stabiliteit in een residentiële setting is noodzakelijk voor de behandeling om de ontwikkeling van de verdachte ten gunste te keren. De rechtbank zal daarom een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aan de verdachte opleggen.
De rechtbank overweegt verder dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Jeugddetentie
De rechtbank zal naast de PIJ-maatregel een jeugddetentie opleggen van vijf maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten. De rechtbank is zich ervan bewust dat in dit geval het voorarrest van de verdachte de op te leggen vrijheidsbenemende straf overstijgt. De aanzienlijke duur van de voorlopige hechtenis van de verdachte lijkt samen te hangen met zijn houding, de opgeheven schorsing van de voorlopige hechtenis en zijn opname bij de ForCa.
Bij het bepalen van de strafmodaliteit en de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van de verdachte en de straffen die gewoonlijk voor de bewezenverklaarde feiten worden opgelegd. De duur van de voorlopige hechtenis speelt daarbij in beginsel geen zwaarwegende rol. Dat is in dit geval niet anders.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 3] , vertegenwoordigd door zijn ouder en bijgestaan door mr. M.D.A. Stam, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces (dagvaarding I) en heeft een schadevergoeding van € 1.494,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, gevorderd. Dit bedrag bestaat uit € 494,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiele vordering moet worden afgewezen wegens een gebrek aan onderbouwing. De immateriële vordering moet worden gematigd tot een bedrag van € 400,- à € 500,-.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank vindt de vordering met betrekking tot de schadepost ‘trainingspak’ voor een bedrag van € 50,- in redelijkheid toewijsbaar. Er is niet gebleken dat het trainingspak onbruikbaar is geworden. Wel acht de rechtbank het aannemelijk dat het trainingspak beschadigd is geraakt tijdens de mishandeling. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
Voor zover de vordering betrekking heeft op de schadepost ‘telefoon’, vindt de rechtbank een bedrag van € 200,- in redelijkheid toewijsbaar. Het gevorderde bedrag van € 395,- is niet nader onderbouwd met de aankoopnota, waardoor niet vastgesteld kan worden of de telefoon daadwerkelijk zoveel gekost heeft en hoe lang geleden deze is aangeschaft. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde onder feit 4 bij dagvaarding I. De hoogte van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid en is van oordeel dat de geleden immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 750,- moet worden vastgesteld. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en ernst van het letsel, de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend en de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
Conclusie
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 1.000,-, bestaande uit € 250,- materiële schade en € 750,- immateriële schade.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 4 juli 2021 is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door de bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.000,- vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover met ingang van 4 juli 2021, ten behoeve van [slachtoffer 3] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen: 36f, 45, 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 139h, 285, 300, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 26 en 54 van de Wet Wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, 2, 3 en 4 primair in dagvaarding I tenlastegelegde en dagvaarding II en dagvaarding III tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 4 is omschreven en kwalificeert dit als
Dagvaarding I (09/008334-22):
Feit 1:
mishandeling;
Feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 3:
openbaar maken van een afbeelding van seksuele aard van een persoon, terwijl hij weet dat die openbaarmaking nadelig voor die persoon kan zijn;
Feit 4:
medeplegen van poging tot zware mishandeling;
Dagvaarding II (09/304006-21):
handelen in strijd met artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie;
Dagvaarding III (09/121753-22):
diefstal;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van
5 (VIJF) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, van deze jeugddetentie wordt afgetrokken;
legt de verdachte op de maatregel van:
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
benadeelde partij [slachtoffer 3]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 1.000,- (bestaande uit € 250,- materiële schade en € 750,- immateriële schade) en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 3] ;
wijst de vordering tot materiële en immateriële schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte op de hoofdelijke verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R. van Zeijst – Repelaer van Driel, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter,
en mr. R.J. Wortelboer, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. D. van Amelsvoort, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 16 maart 2023.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Dagvaarding I (09/998334-22):
1
hij op of omstreeks 9 januari 2022 te Zoetermeer, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] (meermalen) in het gezicht en/of tegen het lichaam te slaan en/of een kopstoot te geven en/of tegen het lichaam te schoppen;
2
hij op of omstreeks 7 januari 2022 te Zoetermeer en/of (elders) in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd, met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door aan [slachtoffer 1] (een) video('s) van een vuurwapen en/of patroon te sturen en/of (daarbij) dreigend de woorden/tekst toe te voegen "ik blaas je kk moeder",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, van welke video('s) en/of woorden/tekst [slachtoffer 2] kennis heeft genomen
3
hij op of omstreeks 8 januari 2022 te Zoetermeer en/of (elder) in Nederland, van een persoon, [slachtoffer 1] een afbeelding van seksuele aard, te weten
- een foto's en/of video's waarop [slachtoffer 1] (gedeeltelijk) naakt en/of in lingerie
te zien is en/of waarbij door het camerastandpunt en/of de wijze van kleden
nadrukkelijk het (ontblote) geslachtsdeel en/of de borsten en/of billen in beeld
worden gebracht en/of
- waarop [slachtoffer 1] haar eigen borsten en/of vagina betast en/of
- waarop [slachtoffer 1] een dildo in haar vagina brengt
openbaar heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat deze openbaarmaking
nadelig voor [slachtoffer 1] kon zijn;
4
hij op of omstreeks 4 juli 2021 te Alphen aan den Rijn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, [slachtoffer 3] (meermalen) tegen zijn lichaam en/of hoofd heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 juli 2021 te Alphen aan den Rijn
openlijk, te weten, op/aan de Dwarsligger, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 3] door [slachtoffer 3] (meermalen) tegen zijn lichaam en/of hoofd te schoppen/trappen;
Dagvaarding II (09/121753-22):
hij op of omstreeks 15 mei 2022, te Leiden, terwijl [verdachte] de leeftijd van
achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet
wapens en munitie, te weten: een keukenmes, voorhanden heeft gehad;
Dagvaarding III (09/304006-21):
hij op of omstreeks 7 november 2021 te 's-Gravenhage, een IPhone 11 Pro, in elk
geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een
ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen.
Bijlage II
Bewijsmiddelen
Dagvaarding I (09/008334-22):
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierspagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer dat per feit is weergegeven.
De rechtbank gebruikte de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot het bij dagvaarding I onder 2 ten laste gelegde ( [nummer] ):
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , van 10 januari 2022, voor zover inhoudende (p. 76):
Plaats delict : [locatie]
Pleegdatum/tijd : Op vrijdag 7 januari 2022 om 10:00 uur
Ik doe aangifte tegen [verdachte] . Vandaag 10 januari 2022 heb ik een filmpje gezien dat er een vuurwapen wordt getoond en daarna zie je een kogel in beeld. Onder dit filmpje staat “Blaas je kk moeder”. Dit filmpje is naar [slachtoffer 1] gestuurd en indirect naar mij gericht. Ik voel me door dit filmpje heel erg bedreigd.
2. Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] , van 10 januari 2022, voor zover inhoudende (p. 81):
Op vrijdag 7 januari 2022, had ik ruzie met mijn ex vriend [verdachte] . Op een gegeven moment kreeg ik van hem een filmpje met daarop een vuurwapen. Ik speelde dit filmpje af en zag een vuurwapen met de loop gericht naar de camera. Daarna kwam een kogel in beeld. Ik zag dit filmpje direct als een bedreiging naar mijn moeder toe. Het maakte mij best wel bang.
3. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 10 januari 2022, voor zover inhoudende (p. 96):
Ik deed dat om [slachtoffer 1] bang te maken.
4. Het proces-verbaal van bevindingen (onderzoek telefoon verdachte) van 10 januari 2022, voor zover inhoudende (p. 56):
Ik zag dat de verdachte op vrijdag 7 januari 2022 dezelfde videos terug stuurde naar het slachtoffer. Ik zag dat de verdachte twee videos naar het slachtoffer stuurde waarop twee verschillende soorten vuurwapen te zien waren. Vervolgens stuurde hij: “Ik blaas je kk moeder”.
5. Het proces-verbaal van bevindingen (onderzoek video’s) van 11 januari 2022, voor zover inhoudende (p. 78):
Filmpje 1: Op 00:10 zag ik dat er een zwartkleurig vuurwapengelijkend voorwerp was te zien. Ik zag dat deze niet van nep te onderscheiden was.
Filmpje 2: Op 00:19 zag ik een zilverkleurig vuurwapengelijkend voorwerp door een blank persoon werd getoond. Ik zag dat het vuurwapengelijkende voorwerp niet van nep te onderscheiden was. Ik zag de tekst “Magnum.44”. Op 00:23 zag ik dat, wat lijkt op de linkerhand van een blank persoon, een patroon werd getoond.
De rechtbank gebruikte de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot het bij dagvaarding I onder 4 ten laste gelegde ( [nummer] ):
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 4 juli 2021, voor zover inhoudende (p. 4):
Op 4 juli 2021 was ik in Alphen aan den Rijn. In Alphen aan den Rijn kreeg ik van twee jongens trappen. Een van de jongens heette [verdachte] . Ik kan [verdachte] als volgt omschrijven: blanke huidskleur, licht grijs kleurig joggingspak, dunne zwart kleurige bodywarmer. De andere kan ik als volgt omschrijven: licht getint, donkerblauw kleurige jas met capuchon.
2. Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 3] van 5 juli 2021, voor zover inhoudende (p. 12, met bijlagen p. 14-15):
Ik ben door [verdachte] en die andere jongen getrapt. Ik ben door de getinte lange jongen opgetild en toen met kracht op de grond gegooid. Hierna ben ik vier of vijf keer getrapt door [verdachte] en de getinte lange jongen.
Ik heb vandaag nog erg veel pijn aan rechter oog, deze zit ook nog steeds dicht. Ik ben gisteren nog naar het ziekenhuis geweest, daar hebben ze geconstateerd dat ik letsel aan mijn hoofd heb opgelopen.
3. Het proces-verbaal van bevindingen (verklaring [getuige] ) van 5 juli 2021, voor zover inhoudende (p. 34):
- ik zag dat de Noord-Afrikaanse jongen de jongen die op de grond lag een trap gaf tegen zijn lichaam;
- ik zag dat de blanke jongen met de witte jas of vest, de jongen die op de grond lag een trap op zijn hoofd gaf;
4. Een geschrift, bevattende medische informatie betreffende [slachtoffer 3] , opgemaakt door de arts, voor zover inhoudende (p. 18):
Linkerslaap afdruk profielschoen
Rechterwenkbrauw schaafwond + zwelling
De rechtbank gebruikte de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot het bij dagvaarding III (PL1500-2021329299):
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 7 november 2021, voor zover inhoudende (p. 18):
Ik ben [slachtoffer 1] . Vanmiddag is mijn telefoon gestolen door een bekende van mij. Vandaag liep ik in [plaats] in Zoetermeer. Daar kwam ik ter hoogte van [plaats] in Zoetermeer [verdachte] tegen. Toen hij mij een knuffel gaf voelde ik dat hij wederom mijn telefoon uit mijn rechter heupzak van mijn legging griste.
Hierop rende hij weg een steeg in. Ik ben hem achterna gerend en zag dat hij [plaats] uitrende en verschillende stegen door.
Mijn telefoon betreft:
- Een gouden Iphone 11 Pro.
2. De verklaring van de verdachte op de zitting van 2 maart 2023, voor zover inhoudende:
Op 7 november 2021 had ik met [slachtoffer 1] afgesproken in Zoetermeer. Ik had die telefoon. Ik pakte de telefoon van [slachtoffer 1] en toen ging ik wegrennen. Ik kreeg bericht van [plaats] over de telefoon van [slachtoffer 1] en ik zou de telefoon later naar [slachtoffer 1] terugbrengen.