ECLI:NL:RBDHA:2023:3447

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
NL23.5880
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die de Libische nationaliteit heeft, heeft op 24 februari 2023 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek op 13 maart 2023 gesloten en op 14 maart 2023 uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtsgeldig was en dat de gronden voor de maatregel voldoende waren onderbouwd. Eiser betoogde dat de maatregel onrechtmatig was omdat deze geen rechtsgeldige elektronische handtekening bevatte, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom niet met een lichter middel kon worden volstaan, gelet op zijn medische situatie. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder voldoende had doorgevraagd naar eisers medicatiegebruik en dat de medische omstandigheden van eiser in de beslissing waren meegewogen.

De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5880

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.W. Koevoets),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft desgevraagd ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 1 maart 2023 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 3 maart 2023 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 13 maart 2023 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Libische nationaliteit te hebben.
Ondertekening maatregel van bewaring
2. Eiser betoogt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat de maatregel van bewaring die in het digitale dossier zit, geen rechtsgeldig (elektronische) handtekening bevat.
3. De rechtbank heeft in het digitale dossier gecontroleerd of de maatregel van bewaring is voorzien van een rechtsgeldig elektronische handtekening en vastgesteld dat dit wel het geval is. Deze beroepsgrond faalt.
Maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [1] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden [2] zijn in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
En als lichte gronden [3] zijn in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de grondslag van de maatregel en de gronden die
aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen, niet heeft betwist. De rechtbank acht de grondslag juist. De gronden zijn feitelijk juist, voldoende toegelicht, en voldoende om een significant risico aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Lichter middel
6. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom, gelet op eisers medische situatie, toch niet is volstaan met een lichter middel. Eiser heeft in het gehoor voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring aangegeven medicatie te gebruiken en volgens eiser is onvoldoende doorgevraagd naar wat dit voor invloed op hem heeft bij een inbewaringstelling. Ter onderbouwing hiervan verwijst hij naar een uitspraak van deze rechtbank van 31 augustus 2022. [4]
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het gehoor voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring voldoende heeft doorgevraagd naar eisers medicatiegebruik, waarbij is meegedeeld dat zijn medische omstandigheden zullen worden doorgegeven aan het detentiecentrum. [5] Verder is eiser gevraagd naar wat een eventuele inbewaringstelling met hem zal doen. [6] Anders dan eiser stelt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel in dit geval doeltreffend is toe te passen. Verweerder heeft eisers medische omstandigheden kenbaar meegewogen in de maatregel van bewaring. Niet is gebleken dat eiser detentieongeschikt is. Eiser beroep op de uitspraak van deze rechtbank van 31 augustus 2022 treft dan ook geen doel.
Ambtshalve toets [7]
8. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Rb Den Haag 31 augustus 2022, ECLI:NL:RBDHA:8810.
5.Proces-verbaal van gehoor (M110-formulier) van 24 februari 2023, p. 4 van 5.
6.Proces-verbaal van gehoor (M110-formulier) van 24 februari 2023, p. 4 van 5.
7.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.