ECLI:NL:RBDHA:2023:3451

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
NL23.864
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen verblijfsvergunning asiel door Slowakije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Slowakije verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J.G. Wiebes. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. A. Hadfi-Kovacs, heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris het bestreden besluit heeft gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, in combinatie met de Dublinverordening. Eiser voerde aan dat de verlengde overdrachtstermijn van 18 maanden onterecht was, omdat hij tijdelijk niet in de opvang verbleef. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht aannam dat eiser de opvang had verlaten met de bedoeling om zich te onttrekken aan de autoriteiten, wat leidde tot een verlenging van de overdrachtstermijn.

De rechtbank concludeerde dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde, omdat hij niet voldoende bewijs had geleverd dat Slowakije de overdrachten had opgeschort. De rechtbank oordeelde dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht aannemen dat Slowakije zich aan de afspraken zou houden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.864
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.G. Wiebes),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. Hadfi-Kovacs).

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Slowakije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.865, op 7 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Slowakije een verzoek om terugname gedaan. Slowakije heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte uitgaat van een verlengde overdrachtstermijn van 18 maanden. Hij was een tijd niet op de opvang, maar op dat moment lag het bestreden besluit er nog niet. Overdracht was op dat moment niet aan de
orde, daarom kon hij niet zijn ondergedoken om zijn overdracht te frustreren en is van onderduiken als bedoeld in het arrest-Jawo1 geen sprake. Daarnaast heeft verweerder in het bestreden besluit niet onderbouwd dat sprake is van onderduiken als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening en dat daarom de uiterste overdrachtstermijn is verlengd, alleen dat eiser MOB is gegaan. Hierdoor is sprake van een motiveringsgebrek. De uiterste overdrachtstermijn is daarom op 18 september 2022 al verstreken.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Uit informatie van het COA en de AVIM is gebleken dat betrokkene op of omstreeks 25 juli 2022 MOB is gegaan. Verweerder heeft op 1 augustus 2022 een brief gestuurd aan de Slowaakse autoriteiten waarin ze mededelen dat eiser is ondergedoken als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. Eiser heeft zich op 7 december 2022 weer gemeld bij de opvang. Dit is verder niet betwist.
4. Op het moment dat eiser de opvang heeft verlaten zonder het COA en/of de AVIM hiervan op de hoogte te brengen, mag verweerder aannemen dat hij de bedoeling had om zich te onttrekken aan de autoriteiten om de overdracht te voorkomen en dat hier dus sprake is van onderduiken als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening.2 In dit geval heeft eiser op 25 juli 2022 zonder hiervan melding te maken de opvang verlaten, daarom mocht verweerder - zonder verdere motivering - aannemen dat hier sprake is van onderduiken op grond waarvan de overdrachtstermijn verlengd mocht worden. Dat verweerder op het moment van het onderduiken nog geen overdrachtsbesluit had genomen, maakt niet dat de overdrachtstermijn niet verlengd kon worden. Eiser zat in de Dublinprocedure waardoor eiser er vanuit moest gaan dat een overdracht aan de orde is. Doordat eiser zich pas na de oorspronkelijke uiterste overdrachtsdatum van 18 september 2022 weer heeft gemeld, was door de handelswijze van eiser een overdracht binnen die termijn niet meer mogelijk. De beroepsgrond slaagt niet.
Opschorting overdrachten
5. Eiser voert aan dat Slowakije overdrachten had opgeschort. Dit is door verweerder ook niet weersproken. Het standpunt van verweerder dat de overdrachten inmiddels weer zijn hervat is niet onderbouwd. Het is eiser niet duidelijk op welk moment de Slowaakse autoriteiten in staat zullen zijn dit verzoek inhoudelijk in behandeling te nemen. Verweerder moet daarom nadere garanties vragen aan de Slowaakse autoriteiten.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder mag er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit gaan dat Slowakije zich houdt aan de afspraken tot het in behandeling van de asielaanvraag. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit niet het geval is. Eiser heeft hierover geen stukken overgelegd. Ook zijn geen stukken overgelegd dat overdrachten nog steeds worden opgeschort. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. Uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (arrest Jawo).
2 Arrest Jawo, overweging 62.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 februari 2023

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.