ECLI:NL:RBDHA:2023:3452

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
NL23.2377
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraakse eiser wegens ongeloofwaardigheid van verklaringen over demonstraties en bedreigingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraakse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 2001, heeft aangevoerd dat hij in 2019 heeft deelgenomen aan demonstraties in Irak en dat hij om die reden is bedreigd en ontvoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser wisselend heeft verklaard over de frequentie van zijn deelname aan de demonstraties en dat zijn verklaringen over de bedreigingen en ontvoering niet consistent zijn. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris de asielaanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. De rechtbank concludeert dat de eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 februari 2023 en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.2377
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V nummer]

(gemachtigde: mr. T. der Bedrosian),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F. Saglik).

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.2378 (het bijbehorende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening), op 16 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J.A. Matti.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is van Iraakse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2001. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in 2019 heeft deelgenomen aan demonstraties in [woonplaats] . Ook heeft hij zich in cafés tegenover zijn vrienden en kennissen kritisch uitgelaten over de milities en de partijen, en hen aangezet om te gaan demonstreren. Verder heeft eiser op 18 juli 2021 van de partij Asa’ib Ahl al-Haq een schriftelijk dreigement ontvangen omdat hij tegen hen gedemonstreerd zou hebben en ook zijn vrienden hiertoe zou hebben aangezet. Hij is toen naar Turkije vertrokken maar een paar maanden later weer naar Irak teruggekeerd. In september/begin oktober 2021 is hij ontvoerd en mishandeld door een aantal mannen van dezelfde partij. Ook is hij op 25 oktober 2021 nog een keer schriftelijk bedreigd. Na deze bedreiging heeft eiser drie maanden bij zijn oom gewoond en gewerkt
1. Verweerder schrijft het sinds het nader gehoor als [naam] .
zodat hij een visum kon regelen voor Turkije. Hierna is hij met een Turks visum legaal vertrokken uit Irak. Bij terugkeer vreest eiser te worden gedood en vreest hij vooral voor de Asa’ib Ahl al-Haq partij.
Standpunt verweerder
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
 De identiteit, nationaliteit en herkomst;
 Deelname aan demonstraties in 2019;
 Schriftelijke bedreigingen in 2021;
 Ontvoering in 2021.
Verweerder heeft het eerste element geloofwaardig geacht. De andere drie elementen heeft verweerder ongeloofwaardig geacht. Ten aanzien van de demonstraties heeft verweerder tegengeworpen dat eiser wisselend heeft verklaard over de frequentie van zijn deelname, over of de demonstraties vreedzaam of gewelddadig verliepen en over of er binding is tussen de milities en partijen waar hij tegen heeft gedemonstreerd en de overheid.
Bovendien heeft eiser vaag en summier verklaard over waarom het voor hem belangrijk was om te demonstreren. Ten aanzien van de schriftelijke bedreigingen heeft verweerder tegengeworpen dat de tekst uit de eerste bedreiging niet overeenkomt met wat eiser hierover heeft verklaard, dat er twee jaar tussen de demonstraties en de bedreigingen zit en dat het ongerijmd is dat eiser geen aangifte heeft gedaan, terwijl zijn vader bij de politie werkt.
Daarnaast werkt de ongeloofwaardigheid van het tweede element door in dit element. Met betrekking tot de ontvoering heeft verweerder overwogen dat eiser hier vaag over heeft verklaard. Hij weet niet wie hem ontvoerd heeft en ook blijkt uit zijn verklaring niet dat hem zou zijn verteld waarom hij is ontvoerd. Ook heeft hij vaag verklaard over waarom hij werd vrijgelaten. Verder heeft eiser wisselend verklaard over waar hij heeft verbleven voor zijn vertrek uit Irak en wat voor werk hij toen deed. Gelet op de ongeloofwaardigheid van deze elementen, heeft verweerder de asielaanvraag kennelijk ongegrond geacht.
Deelname aan demonstraties in 2019
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat hij in 2019 in [woonplaats] heeft gedemonstreerd. Dat eiser wisselend heeft verklaard over de frequentie van deelname aan de demonstraties doet geen afbreuk aan dit element. Eiser had de vragen van de gehoormedewerker namelijk zo begrepen dat hem gevraagd werd in hoeveel steden hij aan demonstraties had deelgenomen, niet aan hoeveel demonstraties. Ook heeft eiser niet vaag, ongerijmd en summier verklaard over de reden van deelname aan de demonstraties. Hij heeft duidelijk verklaard waarom hij heeft gedemonstreerd. Niet iedereen hoeft hier een oratie over te kunnen geven. Als verweerder hier meer over had willen weten dan had hier in het gehoor meer over doorgevraagd moeten worden. Verder heeft eiser niet tegenstrijdig verklaard over of de demonstraties vreedzaam of gewelddadig verliepen. Hij heeft duidelijk verklaard dat hij en zijn groep geen schade aanrichtten, maar dat dit op andere plaatsen in de stad wel gebeurde.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers deelname aan de demonstraties niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft aan eiser mogen tegenwerpen dat hij wisselend heeft verklaard over hoe vaak hij aan een demonstratie heeft
deelgenomen. In het aanmeldgehoor en in het nader gehoor is duidelijk aan eiser gevraagd aan hoe veel demonstraties hij heeft deelgenomen, waardoor verweerder eiser niet heeft hoeven volgen in zijn stelling dat hij de vraag verkeerd had begrepen. In beide gehoren heeft eiser verklaard dat hij maar één keer aan een demonstratie heeft deelgenomen, terwijl hij
hier later in het nadere gehoor op terug komt en verklaart dat hij aan meerdere demonstraties in [woonplaats] heeft meegedaan. Ook heeft verweerder aan eiser mogen tegenwerpen dat hij vaag en summier heeft verklaard over waarom het voor hem persoonlijk belangrijk was om te demonstreren en mensen hiertoe aan te zetten. Eiser heeft verklaard dat ze tegen de partijen en milities demonstreerden omdat zij geen rechten hadden zoals goede scholen en ziekenhuizen, terwijl Irak wel een rijk land is. Ook heeft hij verklaard dat er overal corruptie was en noemde hij als voorbeeld hiervan dat op de muren van scholen websites van porno stonden. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat deze verklaring te summier is. Dit temeer omdat eiser heeft verklaard niet alleen zelf te demonstreren, maar ook regelmatig andere mensen hiertoe aan te zetten. In dat geval mag verwacht worden dat eiser duidelijker en uitgebreider kan verklaren wat precies zijn beweegredenen waren. De rechtbank is ook van oordeel dat verweerder in het nader gehoor voldoende heeft doorgevraagd over wat deze beweegredenen waren. Zo is aan eiser gevraagd wat precies de reden was van de demonstratie en gevraagd om een voorbeeld te geven van corruptie. Het door eiser genoemde voorbeeld heeft verweerder onvoldoende mogen vinden. Verder heeft verweerder aan eiser mogen tegenwerpen dat hij wisselend heeft verklaard over of er binding bestond tussen de milities en de partijen enerzijds, en de overheid anderzijds, en dat uit het algemeen ambtsbericht van Irak blijkt dat de demonstraties waar eiser aan refereert gericht waren tegen de overheid. Eiser heeft immers verklaard dat hij demonstreerde tegen de partijen en milities. De verklaringen van eiser over of sprake was van een vreedzame of gewelddadige demonstratie vindt de rechtbank, in tegenstelling tot verweerder, niet wisselend. De rechtbank kan eiser volgen op het punt dat hij heeft willen verklaren dat hij met zijn groep vreedzaam demonstreerde, maar dat er op andere plekken in de stad geweld werd gebruikt. Op basis van de andere drie tegengeworpen punten heeft verweerder dit element echter al ongeloofwaardig mogen vinden. De beroepsgrond slaagt niet.
Schriftelijke bedreigingen in 2021
5. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat hij twee keer schriftelijk is bedreigd in 2021. Eiser heeft als plaatselijk bekend figuur sneller de aandacht getrokken van de milities. Omdat hij verder geen vijanden heeft, ligt het meest voor de hand dat hij bedreigd is door de milities omdat hij heeft deelgenomen aan demonstraties en mensen hiertoe heeft aangezet. Eiser vindt niet dat het tijdsverloop tussen de demonstraties en de bedreigingen ongerijmd is. Dit tijdsverloop is onder meer het gevolg geweest van de coronapandemie, en bovendien kan eiser niet worden tegengeworpen dat hier enige tijd tussen zat. Verder voert eiser aan dat niet aan hem kan worden tegengeworpen dat in de dreigbrief die hij heeft overgelegd niet wordt gesproken over de demonstraties. Eiser heeft immers geen invloed op de dreiging die hij ontvangt als bedreigde.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de schriftelijke bedreigingen in 2021 niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Allereerst overweegt de rechtbank dat verweerder de ongeloofwaardigheid van de demonstraties in 2019 heeft mogen meenemen in de beoordeling van de geloofwaardigheid van dit element. Nu eiser heeft verklaard dat (onder andere) deze demonstraties aanleiding zijn geweest voor de bedreigingen, hangen de
elementen immers met elkaar samen. Daarnaast heeft verweerder van belang mogen achten dat de tekst van de eerste bedreiging, die eiser zelf in de procedure heeft overgelegd, niet overeen komt met wat hij over deze bedreiging heeft verklaard. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij is bedreigd vanwege zijn deelname aan een demonstratie, terwijl dit gegeven niet blijkt uit de schriftelijke bedreiging. Daarnaast staat in de bedreiging dat eiser een ontkenner is van de religie en dat hij de religie heeft beledigd, terwijl eiser niet heeft verklaard dat hij tegen de islam is en dat dat de reden is geweest voor zijn deelname aan een demonstratie. Eiser heeft deze brief overgelegd ter onderbouwing van zijn asielrelaas, maar omdat uit deze brief geen causaal verband tussen de demonstraties en de bedreiging blijkt, heeft verweerder terecht gesteld dat het zijn asielrelaas niet onderbouwt. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder het tijdsverloop tussen de demonstraties in 2019 en de bedreigingen in 2021 heeft mogen tegenwerpen. De omstandigheid dat zijn deelname aan een demonstratie volgens eiser de aanleiding was voor de bedreigingen, maar dat die bedreigingen pas anderhalf tot twee jaar later plaatsvonden, maakt zijn verhaal namelijk minder aannemelijk. Eiser heeft in dit kader naar voren gebracht dat het tijdsverloop het gevolg was van de coronapandemie. Hij heeft echter niet duidelijk gemaakt hoe lang de periode precies was dat hij niet aan de demonstraties deel kon nemen of naar het café kon gaan. Eiser heeft verder verklaard dat de bedreigingen ook het gevolg waren van het feit dat hij vrienden en kennissen heeft aangezet om deel te nemen aan demonstraties en dat hij tegenover hen de partijen en milities heeft bekritiseerd. Eiser heeft dit echter niet geconcretiseerd. Zo heeft hij niet verklaard hoe vaak hij dan in het café was, hoe deze gesprekken verliepen en hoe het kan dat de partijen en milities hiervan op de hoogte waren. Dat de bedreigingen hiervan het gevolg waren is bovendien een aanname. Tot slot overweegt de rechtbank dat eiser in zijn beroepsgronden niets heeft aangevoerd over de tegenwerping dat eiser geen aangifte heeft gedaan van de bedreigingen. Die tegenwerping blijft dus ook nog staan. De rechtbank concludeert dat verweerder het element niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden.
Ontvoering in 2021
7. Eiser voert in zijn beroepsgronden ook in het algemeen aan dat de ontvoering in 2021 geloofwaardig moet worden geacht. Eiser heeft dit standpunt echter niet verder onderbouwd in de gronden. Hij heeft verwezen naar de zienswijze, maar op de punten die hij daar heeft genoemd heeft verweerder in het bestreden besluit al gemotiveerd gereageerd. Wanneer eiser deze standpunten in beroep wil betwisten, dan moet hij specifiek aangeven waarom de motivering van verweerder in het besluit niet juist is op die punten. Dat heeft eiser niet gedaan. Om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat verweerder dit element ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden.
8. De rechtbank overweegt verder dat eiser in de beroepsgronden ook niet meer is ingegaan op het standpunt van verweerder dat hij wisselend heeft verklaard over zijn verblijfplaats en werkzaamheden voorafgaand aan zijn vertrek. Ook die tegenwerping heeft verweerder dus mogen betrekken in de geloofwaardigheidsbeoordeling. Dit werkt ook door in de andere elementen.
Conclusie
9. De rechtbank concludeert dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal - van der Veen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 februari 2023

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.