ECLI:NL:RBDHA:2023:3462

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
NL23.6407
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser, een Algerijnse vreemdeling, was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, en eiser had beroep ingesteld tegen dit besluit, dat op 2 maart 2023 was genomen. Tijdens de zitting op 8 maart 2023, waar eiser via een beeldverbinding aanwezig was, heeft hij zich laten bijstaan door zijn gemachtigde en was er een tolk aanwezig. Eiser betwistte de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, maar de rechtbank oordeelde dat de grondslag van de maatregel juist was. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht een significant risico had aangenomen dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, omdat hij bij zijn binnenkomst in Nederland niet in het bezit was van een identiteitsdocument.

De rechtbank heeft ook overwogen dat verweerder voldoende voortvarend handelde in de procedure voor overdracht aan Oostenrijk. Eiser had aangevoerd dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom geen lichter middel was ingezet, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder alle omstandigheden, inclusief medische, had meegewogen. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6407

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 maart 2023 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen via een beeldverbinding. Hij heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [1] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden [2] zijn in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
  • 3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
  • 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
En als lichte gronden [3] zijn in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist in beroep de zware gronden 3a, 3d, 3e en 3i en alle lichte gronden. Ten aanzien van de zware grond 3a stelt eiser dat hij naar Nederland is gekomen om een asielaanvraag in te dienen. Bij de aanhouding heeft eiser namelijk direct zijn asielwens kenbaar gemaakt, aldus eiser.
4. Verweerder heeft ter zitting de zware grond 3e en de lichte grond 4a laten vallen.
5. Allereerst stelt de rechtbank vast dat eiser de grondslag van de maatregel van bewaring niet heeft betwist. De rechtbank acht de grondslag juist. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder de zware grond 3a terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Verweerder mag bij het tegenwerpen van onder meer de zware gronden 3a en 3b volstaan met een toelichting waaruit blijkt dat deze grond zich feitelijk voordoet. [4] Eiser was bij zijn binnenkomst in Nederland niet in het bezit van een reis- of identiteitsdocument, noch van een geldig visum. De beroepsgrond dat eiser naar Nederland is gekomen om een asielaanvraag te doen, treft daarom geen doel. De zware grond 3b acht de rechtbank eveneens feitelijk juist. Deze is ook voldoende gemotiveerd in de maatregel van bewaring. Deze gronden tezamen zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Verweerder heeft op grond hiervan terecht een significant risico aangenomen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Lichter middel
6. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen lichter middel is ingezet. Hij heeft tijdens het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring aangegeven eerder een suïcidepoging te hebben ondernomen. Eiser stelt dat verweerder hierop onvoldoende is ingegaan in de maatregel van bewaring. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar een uitspraak van de Afdeling [5] van 5 april 2017. [6]
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle door eiser aangevoerde omstandigheden, ook de medische omstandigheden, kenbaar heeft meegewogen. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring terecht overwogen dat de medische zorgverlening binnen het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische zorg in de vrije maatschappij. De enkele stelling van eiser dat hij een suïcidepoging heeft gedaan in het verleden, maakt, zonder afbreuk te doen aan de ernst daarvan, niet dat hij detentieongeschikt is. Immers is niet gebleken dat eiser momenteel suïcide is, zodat verweerder hierop niet expliciet heeft hoeven ingaan in de maatregel van bewaring. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van de Afdeling van 5 april 2017 treft daarom geen doel.
Voortvarend handelen
8. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend werkt aan de overdracht van eiser aan Oostenrijk. Eiser is op 2 maart 2023 in bewaring gesteld. Op 7 maart 2023 heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden en op diezelfde dag is een claim verstuurd naar de Oostenrijkse autoriteiten. De opmerking van eiser dat hij is overgenomen uit de strafrechtketen en verweerder om die reden eerder had kunnen claimen bij de Oostenrijkse autoriteiten, leidt niet tot een andere conclusie. In deze procedure wordt immers slechts beoordeeld of verweerder voldoende voortvarend handelt vanaf het moment dat de maatregel van bewaring is opgelegd.
Ambtshalve toets [7]
9. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
10. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
5.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.ABRvS 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:959.
7.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.