ECLI:NL:RBDHA:2023:3473

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2976
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebrek in motivering afwijzing omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk en het uitvoeren van werkzaamheden te Voorschoten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Van der Valk en Co. Voorschoten B.V. (eiseres) en het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten (verweerder) over de afwijzing van een omgevingsvergunning. Eiseres had een aanvraag ingediend voor het bouwen van diverse schuilplaatsen voor dieren en andere faciliteiten op de Veurseweg 180 te Voorschoten. De aanvraag werd in eerste instantie afgewezen door verweerder, waarna eiseres bezwaar maakte. De bezwaren werden ongegrond verklaard, wat leidde tot beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de vergunning onvoldoende gemotiveerd was. Verweerder had niet duidelijk gemaakt welke ruimtelijke consequenties de aangevraagde bouwwerken zouden hebben en had de bezwaren van eiseres niet adequaat behandeld. De rechtbank oordeelde dat de lange voorgeschiedenis van overleg tussen eiseres en verweerder niet in aanmerking was genomen en dat de adviescommissie twijfels had geuit over de afwijzingsgronden van verweerder.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de bestreden besluiten vernietigd en verweerder opgedragen om met inachtneming van de uitspraak opnieuw te beslissen op de bezwaren van eiseres. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht aan eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij besluiten omtrent omgevingsvergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/235 WABO en SGR 21/2701 WABO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2023 in de zaak tussen

Van der Valk en Co. Voorschoten B.V. e.a., te Voorschoten, eiseres

en

Het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten, verweerder

gemachtigde: N.A. Dijkstra.

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2018 (primair besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk en het uitvoeren van een werk of werkzaamheden aan de Veurseweg 180 te Voorschoten afgewezen.
Bij besluit van 13 december 2019 (primair besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk aan de Veurseweg 180 te Voorschoten afgewezen.
Bij twee besluiten van 2 december 2020 (de bestreden besluiten I en II) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft één verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2022. De beroepen zijn gelet op hun samenhang gevoegd behandeld. Eiseres is verschenen, vertegenwoordigd door [A]. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 19 januari 2018 bij verweerder een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van diverse schuilplaatsen voor dieren, mestbakken, voerdersilo’s, hekwerken en het aanbrengen van diverse paden ten behoeve van de indeling van het terrein.
2. Op 1 juni 2018 heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld. Het bezwaar dat eiseres hiertegen heeft gemaakt, is in het besluit van 4 oktober 2018 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van deze rechtbank van 5 augustus 2019 is geoordeeld dat verweerder de aangevraagde vergunning ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld.
Het beroep is gegrond verklaard en het besluit van 4 oktober 2018 is vernietigd. Verweerder heeft de aanvraag hierop opnieuw in behandeling genomen.
3. Eiseres had inmiddels al een nieuwe aanvraag gedaan, op 4 maart 2019, van min of meer gelijkluidende strekking, met dien verstande dat in plaats van de eerder aangevraagde kipcaravan in de nieuwe aanvraag twee kippenschuilplaatsen werden aangevraagd, en de nieuwe aanvraag de eerder aangevraagde hekken en paden niet omvat.
4. Bij primair besluit I heeft verweerder de aanvraag van 4 maart 2019 afgewezen. Bij primair besluit II heeft verweerder de aanvraag van 19 januari 2018 afgewezen.
5. Verweerder heeft de tegen de primaire besluiten ingediende bezwaren ongegrond verklaard. Verweerder heeft nadat de adviescommissie had geadviseerd de besluiten nader te overwegen en bij handhaving van de primaire afwijzingen de motivering te verbeteren de primaire afwijzingen in stand gelaten.
6. Eiseres kan zich met de bestreden besluiten niet verenigen. Zij wijst in beroep in de eerste plaats op de lange voorgeschiedenis van uitgebreid overleg met verweerder over de plannen ter plaatse. Aanvankelijk was het idee om een kinderboerderij te vestigen, maar in samenspraak met de toenmalige wethouder is gekozen voor een boerderij zoals ‘het Geertje’ in Stompwijk, met grootvee in plaats van kleinvee. De aanvragen passen binnen deze afspraken en inmiddels is voor een groot deel van het aangevraagde door verweerder ook akkoord gegeven.
6.1
Eiseres wijst vervolgens op het uitgebreide advies van de adviescommissie waarin is genoteerd dat verweerder heeft erkend dat geen sprake is van aantasting van zichtlijnen, waarin de commissie vraagtekens plaatst bij verweerders standpunt inzake de silo’s en de mest- en voerplaat, en waarin de commissie benoemt dat ook overigens door verweerder niet inzichtelijk is gemaakt waaruit de door verweerder opgevoerde ongewenste fysieke ruimtelijke consequenties bestaan. Verder geldt dat de stallen niet geprojecteerd zijn binnen de historische verkavelingsstructuur. Tot slot verzoekt eiseres om een schadevergoeding.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1
De beroepen zijn behandeld aan de hand van een kaart met aanduiding van de plaatsing, danwel beoogde plaatsing, van de aangevraagde onderdelen. Deze kaart, met nummering van de aangevraagde onderdelen, zal de rechtbank aan deze uitspraak hechten, zoals met partijen besproken. De rechtbank merkt daarbij nummer 3 aan als de kipcaravan, nu deze schuilplaats blijkens de eerste aanvraag op de bestemming ‘Gemengd’ was geprojecteerd, en de nummers 10 en 13 als beoogde locaties voor de bij de tweede aanvraag aangevraagde kippenschuren.
7.2
De rechtbank heeft ter zitting met partijen doorgenomen wat thans nog in geschil is. Verweerder is in dit verband in de gelegenheid gesteld om ruggespraak te houden in het licht van de door eiseres overgelegde email-berichten.
7.3
De rechtbank constateert dat zijdens verweerder de strekking van de overgelegde email-berichten wordt bevestigd, zodat niet langer in geschil zijn de mest- en voeropslag en de silo’s (nummers 11 en 12), alsmede de stallen met de nummers 6, 7, 8 en 9. Verder geldt dat de kipcaravan, nummer 3, voor eiseres niet per se aan de orde is, zij het dat zij het beroep handhaaft voor in ieder geval twee kippenschuren voor de beoogde locaties nummers 10 en 13. De rechtbank begrijpt het beroep ter zake van nummer 3 als een subsidiair beroep.
Het aangevraagde ter zake van de hekken en paden behoeft inmiddels geen bespreking meer, nu, naar partijen stellen, hiervoor reeds een aparte vergunning is verleend. Ten slotte behoeft het verzoek van eiseres om schadevergoeding geen behandeling, nu eiseres dit verzoek ter zitting heeft ingetrokken.
7.4
Dit betekent, zoals ook ter zitting is bevestigd, dat thans nog voorliggen de twee kippenschuren, genummerd 10 en 13, subsidiair de kipcaravan met nummer 3, de stal met nummer 1, in het plangebied Buitengebied Voorschoten (2010), en de stallen genummerd 2, 4 en 5, in het plangebied ‘De Gouden Leeuw’.
8. De kippenschuren
Juridisch kader
Ingevolge het bestemmingsplan ‘De Gouden Leeuw’ geldt ter plaatse van de kippenschuren, voor zover hier relevant, de enkelbestemming Agrarisch met waarden – open gebied’ (artikel 3). De aangeduide gronden zijn bestemd voor, voor zover hier relevant:
- de instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel aan deze gronden eigen landschapswaarden, waarbij de openheid van het landschap de primaire kenmerkende waarde daarvan is (artikel 3.1 onder c), en
- uitloopgebied voor de dieren die gehouden worden in de dierenverblijven onder de bestemming ‘Gemengd’ met uitzondering van paardenbakken (artikel 3.1. onder k).
Binnen de bestemming mogen ingevolge artikel 3.2.1 van het bestemmingsplan schuilgelegenheden ten behoeve van dieren worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
- de openheid, zichtlijnen en het karakteristieke verkavelingspatroon mag niet onevenredig worden aangetast (artikel 3.2.1 onder c), en
- bij nieuwe bebouwing wordt voorzien in een redelijke inpassing in het landschap (artikel 3.2.1 onder d);
8.1
De rechtbank heeft de door verweerder gehanteerde afwijzingsgrond ter zake van de landschapswaarden besproken. Ter zitting is zijdens verweerder niet betwist dat de schuren geen schade aan de verkavelingsstructuur toebrengen. Met betrekking tot de gestelde zichtlijnen is ter zitting zijdens verweerder aangegeven dat hiervan alleen sprake is vanuit het kruispunt van de Veurseweg en de Rosenburgherlaan. De rechtbank heeft verweerder de stelling zijdens eiseres voorgehouden dat niet alleen bosschages en bomen het zicht op de beoogde locaties 10 en 13 ontnemen, maar dat ook de bebouwing die zich achter deze locaties bevindt eraan in de weg staat om ten aanzien van de kippenschuren te stellen dat deze schuren zichtlijnen en openheid zouden schenden. Verweerder heeft de stelling van eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet, althans niet onderbouwd, betwist. De rechtbank merkt daarbij op dat in dezen een zware motiveringsplicht rust op verweerder, nu verweerder tijdens de hoorzitting op bezwaar zich op het standpunt had gesteld dat geen sprake was van relevante zichtlijnen.
8.2
De rechtbank overweegt ten aanzien van de afwijzingsgrond ingevolge artikel 3.2.1 onder d van het bestemmingsplan als volgt. Ook ten aanzien van deze afwijzingsgrond rust op verweerder een verzwaarde motiveringsplicht, nu het advies van de adviescommissie nadrukkelijk benoemt dat niet duidelijk is geworden welke ongewenste fysieke ruimtelijke consequenties verweerder vreest. De rechtbank zijn deze consequenties evenmin gebleken – te meer niet nu reeds is overwogen dat van schending van zichtlijnen geen sprake is.
8.3
De rechtbank concludeert dat verweerder de afwijzingsgrond gebaseerd op artikel 3.2.1 onder c en d onvoldoende heeft gemotiveerd. De gehanteerde motivering kan de bestreden beslissing niet dragen.
8.4
De rechtbank overweegt ten aanzien van de afwijzingsgrond gebaseerd op artikel 3.1 onder k als volgt. De rechtbank volgt in dezen de redenering zoals opgebouwd door de adviescommissie. Niet in geschil is dat de kippen waar het hier om gaat niet gehouden worden in dierenverblijven gelegen op gronden met de bestemming ‘Gemengd’. De rechtbank constateert dat de aanvraag in dat opzicht strijdig is met de strekking van artikel 3.1 onder k.
8.5
De rechtbank overweegt voorts dat verweerder in het bestreden besluit het standpunt heeft gehandhaafd dat niet wordt meegewerkt aan een vrijstelling, als bedoeld in artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder heeft hier kennelijk aan ten grondslag gelegd de vrees voor beroepsmatige agrarische bedrijfsvoering. De rechtbank merkt op dat verweerder hiermee, zonder verantwoording, juist die motivering hanteert welke de adviescommissie onvoldoende heeft geacht. Aldus ontbreekt de gewenste onderbouwing van de door verweerder gestelde vrees.
8.6
De rechtbank is van oordeel dat verweerder gehouden was nader te motiveren welke ruimtelijke consequenties aan medewerking aan afwijking op grond van artikel 2.12 van de Wabo in de weg staan, nu het bestemmingsplan ter plaatse bebouwing zoals aangevraagd zonder meer mogelijk maakt, en de afwijzingsgrond slechts ziet op het niet ruimtelijke criterium dat de dieren in kwestie niet worden gehouden in dierenverblijven gelegen op gronden met de bestemming ‘Gemengd’. De rechtbank acht de bestreden besluiten voor zover zij tevens een afwijzing tot medewerking aan de toepassing van artikel 2.12 van de Wabo behelzen, mede gelet op de doelen van het bestemmingsplan onvoldoende gemotiveerd.
8.7
Gelet op het voorgaande slaagt het beroep ter zake van de twee kippenschuren. De rechtbank komt zodoende niet toe aan beoordeling van de aanvankelijk aangevraagde kipcaravan.
9. De stallen 2, 4 en 5
9.1
De rechtbank overweegt ten aanzien van de stallen 2, 4 en 5, dat zij eveneens gelegen zijn op gronden met ingevolge het bestemmingsplan ‘De Gouden Leeuw’ de enkelbestemming ‘Agrarisch met waarden – open gebied’. Verweerder heeft de aanvragen van eiseres afgewezen op dezelfde gronden als de kippenschuren.
9.2
De rechtbank verwijst naar hetgeen is overwogen onder 8.1 tot 8.6 en komt tot het oordeel dat het beroep van eiseres tevens slaagt ten aanzien van de stallen 2, 4 en 5.
10. De stal 1
Juridisch kader
Ingevolge het bestemmingsplan ‘Buitengebied Voorschoten’ geldt ter plaatse van deze stal, voor zover hier relevant, de enkelbestemming Agrarisch met waarden – open gebied’ (artikel 3). Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, uitsluitend binnen het bouwvlak (artikel 3.2.1 onder a).
Ingevolge artikel 3.3 kan het verweerder bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.1 onder a, ten behoeve van het oprichten van een schuilgelegenheid voor dieren of berging ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, met dien verstande dat per perceel of per geheel van aaneengesloten percelen, behorend tot één agrarisch bedrijf, niet meer dan één schuilgelegenheid of berging mag worden opgericht.
10.1
De rechtbank overweegt dat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan. Immers het betreffende plangebied kent geen bouwvlakken, hetgeen niet in geschil is. De rechtbank overweegt voorts dat, anders dan eiseres in dit verband heeft betoogd, niet gebleken is dat de bedrijfsvoering van eiseres moet worden aangemerkt als agrarisch. De bedrijfsvoering van eiseres kenmerkt zich door een educatief/recreatief karakter met horeca, waaraan de (kinder)boerderij ondergeschikt is. Dit betekent dat verweer terecht geen aanleiding heeft gezien voor toepassing van artikel 3.3 onder a van het bestemmingsplan.
10.2
De rechtbank constateert dat verweerder in de nadere motivering ter zake van deze stal zich kennelijk op het standpunt stelt dat medewerking als bedoeld in artikel 2:12 van de Wabo niet gewenst is omdat verweerder een toekomstig agrarisch bedrijf ter plaatse vreest. Zoals onder 8.5 overwogen is deze vrees niet onderbouwd, waar dit gelet op het advies van de adviescommissie wel in de rede lag. Daar komt bij dat gelet op de artikelen 3.2.1 onder a en 3.3 onder a van het bestemmingsplan in ruimtelijk opzicht bebouwing, in het bijzonder schuilgelegenheden voor dieren, in beginsel mogelijk maken. De rechtbank acht de motivering derhalve onvoldoende om de bestreden besluiten te dragen.
10.3
De rechtbank komt mitsdien tot het oordeel dat het beroep ook ten aanzien van de stal nummer 1 slaagt.
Conclusie
11. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen tegen de bestreden besluiten I en II gegrond wegens meerdere motiveringsgebreken. De rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen en bepalen dat verweerder met inachtneming van deze beslissing hernieuwd op de bezwaren van eiseres dient te beslissen. De rechtbank geeft verweerder daarbij mee dit in één besluit te doen.
12. Verweerder wordt veroordeeld tot betaling aan eiseres van het door haar betaalde griffierecht. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt bestreden besluiten;
- draagt het college hernieuwd te besluiten met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 720,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van de griffier,
mr. E.A.C. van Poelgeest. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van d Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.