ECLI:NL:RBDHA:2023:3548

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
NL22.17697
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake asielaanvraag door onredelijk late indiening

In deze zaak heeft eiser op 6 september 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 29 augustus 2019. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Volgens artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is en twee weken zijn verstreken na ontvangst van een schriftelijke ingebrekestelling. Artikel 6:12, vierde lid, van de Awb bepaalt dat het beroep niet-ontvankelijk is indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.

Eiser heeft op 29 augustus 2019 een asielaanvraag ingediend, waarvoor de beslistermijn zes maanden bedraagt. Verweerder heeft deze termijn niet verlengd, waardoor een beslissing uiterlijk op 29 februari 2020 genomen had moeten worden. Eiser heeft verweerder op 17 juni 2022 in gebreke gesteld, meer dan twee jaar na het verstrijken van de beslistermijn, en heeft pas op 6 september 2022 beroep ingesteld. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat een termijn van één jaar als criterium voor 'onredelijk laat' geldt. In deze zaak is die termijn ruimschoots overschreden, aangezien eiser meer dan twee en een half jaar gewacht heeft met het instellen van beroep.

De rechtbank oordeelt dat de reden die eiser aanvoert, namelijk de coronacrisis, geen goede rechtvaardiging biedt voor de lange wachttijd. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.17697

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. van Woensel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

Eiser heeft op 6 september 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 29 augustus 2019.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb. [1]

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
Artikel 6:12, vierde lid, van de Awb bepaalt dat het beroep niet-ontvankelijk is indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
2. Op 29 augustus 2019 heeft eiser een (opvolgende) asielaanvraag ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw [2] bedraagt de beslistermijn zes maanden. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheden in het vierde en het vijfde lid om deze termijn te verlengen. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 29 februari 2020 een beslissing had moeten nemen.
3. Eiser heeft verweerder op 17 juni 2022 in gebreke gesteld zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Dat is meer dan twee jaar na het verstrijken van de beslistermijn. Op 6 september 2022 heeft hij vervolgens pas beroep ingesteld.
4. De Afdeling [3] heeft in haar uitspraak van 28 januari 2015 [4] invulling gegeven aan het criterium ‘onredelijk laat’ als bedoeld in artikel 6:12, vierde lid, van de Awb. De Afdeling gaat bij de invulling van dit criterium uit van een termijn van één jaar.
5. Die termijn is in deze zaak ruimschoots overschreden. Eiser heeft na het verstrijken van de beslistermijn ruim twee en een half jaar gewacht met het instellen van beroep. De rechtbank is van oordeel dat dat onredelijk laat is. Eiser heeft op 1 maart 2023 schriftelijk toegelicht dat het door de coronacrisis enige tijd geen zin had om beroep in te stellen tegen een niet tijdig genomen besluit. De rechtbank vindt dat geen goede reden om zo lang te wachten met het instellen van beroep. Weliswaar heeft de coronacrisis gevolgen gehad voor de doorlooptijden bij de behandeling van asielaanvragen door verweerder en bij de behandeling van beroepen door de rechtbank, maar ook tijdens de coronacrisis was het gewoon mogelijk om beroep in te stellen bij de rechtbank.
6. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.ECLI:NL:RVS:2015:308, rechtsoverweging 2.4.