ECLI:NL:RBDHA:2023:3593

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
NL23.5675 en AWB 23/2136
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. Willems - Keekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de HTL-maatregel en vrijheidsbeperking van een asielzoeker na incident met doodsbedreigingen en bedreiging met mes

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de plaatsing van eiser in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) en de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel. Eiser, een asielzoeker van Sierra Leoonse nationaliteit, was betrokken bij een incident op 25 januari 2023, waarbij hij doodsbedreigingen uitte en medewerkers van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) met een mes bedreigde. Naar aanleiding van dit incident heeft verweerder 1, het COa, besloten om eiser per 26 januari 2023 in de HTL te plaatsen. Verweerder 2, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. Eiser heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig en agressief gedrag, wat heeft geleid tot de beslissing om hem in de HTL te plaatsen. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat zijn gedrag een reactie was op bedreigingen van een medebewoner en dat hij zich niet had opgesloten in de badkamer, maar gewoon aan het douchen was. De rechtbank oordeelt dat de gedragingen van eiser een zeer grote impact hebben gehad en dat de maatregelen van verweerders gerechtvaardigd zijn. Echter, de rechtbank heeft ook vastgesteld dat eiser feitelijk een dag zonder rechtstitel in zijn vrijheid is beperkt, omdat hij al op 25 januari 2023 naar de HTL was gebracht, terwijl de maatregel pas op 26 januari 2023 werd opgelegd. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 25,00 aan eiser voor deze onrechtmatige vrijheidsbeperking. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser vergoed tot een bedrag van € 1.674,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5675

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2023 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Siera Leoonse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2023 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder 1 besloten om eiser per 26 januari 2023 op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling vertrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 26 januari 2023 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder 2 aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 1 staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 23/2136. Het beroep tegen bestreden besluit 2 staat geregistreerd onder het zaaknummer NL23.5675.
Verweerders hebben allebei een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 10 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Tevens is een tolk verschenen. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt als volgt.
1.1.
Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder besloten om eiser met ingang van 26 januari 2023 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door verweerder 1 is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen, die een zeer grote impact hebben doen ontstaan. Zo heeft eiser zich op 25 januari 2023 verbaal agressief gedragen richting een medebewoner door hem met de dood te bedreigen. Toen COa-medewerkers hem rustig probeerde te krijgen, bleef eiser de doodsbedreigingen uiten door onder andere te schreeuwen ‘I will kill him’ en ‘I want to see blood’ en hield eiser een stanleymes met de punt naar voren in de richting van COa-medewerkers en later ook richting medewerkers van Trigion. Eiser volgde de aanwijzingen van de medewerkers ter plaatse niet op en de politie werd ingeschakeld. Eiser volgde ook de instructies van de politie niet op, weigerde mee te werken en is uiteindelijk met vier agenten onder controle gebracht. Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om een maatregel op te leggen, heeft verweerder 1 geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedragingen zijn volgens verweerder 1 wat betreft aard en omvang zodanig ernstig, dat dit de plaatsing in een HTL rechtvaardigt. Bovendien is eerder, naar aanleiding van andere incidenten getracht het gedrag van eiser te beïnvloeden met andere maatregelen waaronder een ROV 1-maatregel en een ROV 2-maatregel, hetgeen niet het gewenste resultaat heeft gehad.
1.2.
Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder 2 de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 26 januari 2023 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. Verweerder 2 heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het bestreden besluit 1, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. Verweerder 2 is niet gebleken van omstandigheden om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
2. Namens eiser is in beroep het volgende aangevoerd. Eiser voert aan dat er een aanleiding bestond voor zijn gedrag nu eiser voorafgaand aan het incident door de medebewoner met de dood werd bedreigd en de medebewoner eisers moeder beledigde. De woede-uitbarsting en bozige mimiek dient volgens eiser tegen deze achtergrond te worden beschouwd. Ook voert eiser aan dat hij het stanleymes pakte uit bescherming en zelfverdediging. Verder stelt eiser dat hij de zin ‘I only want to see blood’ maar één keer heeft gezegd en niet minstens tien keer heeft herhaald, zoals door verweerder 1 is vastgelegd in het verslag. Ten aanzien van de arrestatie van de politie stelt eiser zich op het standpunt dat hij zich niet had opgesloten in de badkamer maar dat hij gewoon stond te douchen. Eiser wilde niet naakt naar buiten komen en trok daarom de deur dicht. Vervolgens is er een taser op hem gericht en ging de arrestatie met vier politiemensen gepaard met buitensporig veel geweld. Verder vormt volgens eiser het feit dat er zowel door de medebewoner als door de politieagent geen aangifte is gedaan een indicatie dat er geen sprake is van een incident met een zeer grote impact.
2.1.
Daarnaast voert eiser aan dat hij een dag zonder rechtstitel in zijn vrijheid is beperkt nu de vrijheidsbeperkende maatregel op 26 januari 2023 is opgelegd maar eiser al op 25 januari 2023 naar de HTL is gebracht (vanaf het politiebureau). Ook is volgens eiser het gehoor bij de vrijheidsbeperkende maatregel erg summier. Het bestreden besluit 2 is derhalve onzorgvuldig tot stand gekomen en gebrekkig gemotiveerd.
3. Verweerder 1 voert allereerst aan dat eiser in de gronden van beroep niet heeft ontkent dat het incident heeft plaatsgevonden zoals beschreven in het bestreden besluit. Verder voert verweerder 1 aan dat los van het feit dat eiser de stelling dat hij is bedreigd en beledigd niet heeft onderbouwd, eiser zich hierover ook had kunnen wenden tot het COa-personeel. Een bedreiging of belediging rechtvaardigt het gedrag van eiser niet. Ook de verklaring van eiser dat er sprake is van zelfverdediging rechtvaardigt volgens verweerder 1 niet dat eiser COa-medewerkers en Trigion medewerkers heeft bedreigd met het stanleymes. Ook blijkt uit de omschrijving van het incident niet dat er sprake was van een situatie waarin eiser zich moest verdedigen. De stelling van eiser dat hij zich niet had opgesloten in zijn kamer, maar dat hij aan het douchen was en dat buitensporig geweld is gebruikt, wordt door verweerder 1 niet gevolgd nu het bestreden besluit 1 een geheel andere lezing geeft. De wijze waarop de politieagenten hebben moeten handelen is geheel aan eiser zelf te wijten. Verweerder 1 is verder van oordeel dat het incident wel een zeer grote impact heeft gehad op de betrokkenen. Dat er geen aangifte is gedaan door de medebewoner doet hier niet aan af. Het incident tezamen met de opeenstapeling van eerdere incidenten rechtvaardigen de oplegging van de HTL-maatregel.
3.1.
Verweerder 2 stelt zich voorts op het standpunt dat het niet duidelijk is of eiser net voor of net na 24:00 uur op de HTL is aangekomen. Ook in het geval dat eiser vlak voor 24:00 uur op de HTL is aangekomen, dan zou de maatregel, mede gelet op de daarvoor te treffen voorbereidingen, waaronder het horen van eiser, in dit geval praktisch niet voor 24:00 uur opgelegd hebben kunnen worden. Verweerder beroept zich dan ook op overmacht ten aanzien van het opleggen van de maatregel op 25 januari 2023 in plaats van op 26 januari 2023. Indien de rechtbank voorgaande niet volgt dan verzoekt verweerder om de schadevergoeding te matigen tot 25% nu eiser slechts een klein deel van de avond zonder rechtstitel op de HTL heeft doorgebracht. Ten aanzien van het verslag van het gehoor voert verweerder aan dat dit een zakelijke weergave is van wat er is besproken en dat er geen reden bestaat om te twijfelen aan het feit dat eiser tijdens het gehoor geen bezwaren tegen de artikel 56-maatregel naar voren heeft gebracht. De gemachtigde van verweerder heeft hierover nog navraag gedaan bij degene die het gehoor heeft gedaan.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser het incident dat op 25 januari 2023 heeft plaatsgevonden en dat heeft geleid tot de HTL-plaatsing in beroep niet als zodanig heeft bestreden. De rechtbank gaat uit van het incident zoals opgenomen in de verslaglegging van het COa. Hieruit volgt dat eiser zich verbaal en fysiek agressief heeft gedragen richting een medebewoner, COa-medewerkers, Trigion medewerkers en politieagenten, waarbij sprake is geweest van een mes. Nadat een medebewoner heeft aangegeven naar buiten te gaan, schreeuwt eiser naar hem ‘Come outside then’ en rent achter hem aan de trap af. De twee aanwezigen COa-medewerkers vragen eiser te kalmeren en vragen wat er aan de hand is. Vervolgens richt eiser zijn agressie op de COa-medewerkers en schreeuwt hij ‘I only want to see blood’, ‘I am going to kill him' en ‘Where is this Libian guy?’. Tijdens het aanspreken zien ze dat eiser een stanleymes in zijn hand heeft. Eiser richt het stanleymes met de punt richting de COa-medewerkers en benadert de medewerkers tot op 10 cm afstand. Ondertussen zijn er ook Trigion medewerkers aanwezig en ook zij proberen eiser te kalmeren. Eiser blijft schreeuwen en houdt het stanleymes ook richting deze medewerkers. Eiser rent vervolgens de trap op en gaat naar zijn kamer. Besloten wordt om de politie in te schakelen. Als de politie arriveert, heeft eiser zich in de badkamer opgesloten en weigert hij de deur te openen. Omdat het niet duidelijk is waar het mes zich bevindt richten de politieagenten een taser op eiser. Zodra de deur vanaf buiten wordt opengemaakt, trekt eiser de deur weer dicht. Eiser volgt ook de instructies van de politie niet op en schreeuwt ‘Keep your fucking mouth’. Een medewerker van Trigion opent de deur opnieuw en vier politieagenten arresteren eiser. Eiser verzet zich tijdens de arrestatie, schreeuwt dat alle agenten racisten zijn en probeert in de vinger van een van de agenten te bijten. Verweerder 1 heeft naar het oordeel van de rechtbank de gedragingen van eiser terecht aangemerkt als gedragingen die een zeer grote impact hebben doen ontstaan bij de COa-medewerkers, de Trigion medewerkers en medebewoners. Daarnaast heeft verweerder 1 terecht aangevoerd dat er eerder meerdere incidenten hebben plaatsgevonden waarbij eiser fysiek en verbaal agressief gedrag heeft vertoond. De stellingen van eiser dat er aanleiding bestond voor zijn gedrag, dat hij het stanleymes uit zelfverdediging bij zich had en dat hij zich niet had opgesloten in de badkamer maar dat hij gewoon stond te douchen doen naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de ernst van de gedragingen van eiser. Ten aanzien van de stelling van eiser dat er tijdens de aanhouding van de politie buitensporig geweld is toegepast, overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om hierover een klacht in te dienen bij de politie. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft overwogen dat het effectueren van opvang in eisers geval (thans) enkel mogelijk is door hem te plaatsen in de HTL. De HTL-maatregel is derhalve proportioneel.
4.2.
De rechtbank stelt verder vast dat de bestreden besluiten uitgaan van een plaatsing per 26 januari 2023 terwijl eiser feitelijk sinds 25 januari 2023 in de HTL verblijft. Eiser is namelijk, aansluitend op zijn strafrechtelijke aanhouding, in de avond van het incident naar de HTL gebracht. In de verslaglegging van verweerder 1 staat het volgende gemeld: “Gezien het nachtelijke tijdstip wordt aan u, morgen 26-1-2023, het artikel 56 opgelegd door DT&V”. De rechtbank vindt hierin aanleiding om aan te nemen dat eiser voor middernacht is aangekomen op de HTL, anders dan zoals eiser zelf ter zitting heeft verklaard. Dit maakt dat eiser feitelijk een dag zonder rechtstitel in zijn vrijheid is beperkt. Eiser heeft immers in die periode verbleven onder het beperkende regime dat geldt voor vreemdelingen die in de HTL verblijven, en zonder dat de daarbij behorende vrijheidsbeperkende maatregel was genomen. Dat voor eiser een ander regime –vergelijkbaar met een AZC – gold gedurende deze dagen is gesteld noch gebleken. De rechtbank gaat ervan uit dat er daarom sprake is van een beperking in de bewegingsvrijheid die immateriële schade tot gevolg heeft. Die schade is geringer dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. Dat eiser zeer waarschijnlijk maar voor een hele korte duur zonder rechtstitel in de HTL is verbleven, doet naar het oordeel van de rechtbank niet aan af aan het voorgaande. De rechtbank acht het aannemelijk dat eiser immateriële schade heeft geleden van € 25,00 nu hij ten onrechte gedurende een dag, namelijk op 25 januari 2023, in zijn bewegingsvrijheid is beperkt, zodat aanleiding bestaat om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot vergoeding aan eiser van een totaalbedrag aan schade van € 25,00. De rechtbank, met zittingsplaats Groningen, komt daarmee terug van de eerdere rechtspraak waarin een vergoeding van € 50,00 per dag aan immateriële schadevergoeding werd toegekend. Gebleken is dat deze zittingsplaats zich in het verleden ten onrechte niet heeft aangesloten bij landelijke afspraken hierover. Tot slot overweegt de rechtbank dat het gehoor voorafgaand aan de vrijheidsbeperkende maatregel wellicht summier is maar dat dit onvoldoende is voor het oordeel dat er sprake is van een onzorgvuldige besluitvorming door verweerder. Temeer nu verweerder heeft aangegeven navraag te hebben gedaan bij de ambtenaar die het gehoor heeft afgenomen en er nogmaals is aangegeven dat eiser niet meer te melden had op dat moment.
5. Gelet op het oordeel in rechtsoverweging 4.2. ziet de rechtbank aanleiding om verweerder 2 in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover eiser feitelijk zonder rechtstitel in zijn vrijheid is beperkt;
- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 25,00;
- veroordeelt verweerder 2 in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems - Keekstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier, op 20 maart 2023, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het bestreden besluit 1, kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op bestreden besluit 2, staat geen rechtsmiddel open