ECLI:NL:RBDHA:2023:3594

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
NL22.20261
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Geheimhoudingsbeslissing
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek tot beperking van de kennisneming van vertrouwelijke stukken in asielprocedure

Op 14 maart 2023 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, een geheimhoudingsbeslissing genomen in de zaak van een vreemdeling die een asielaanvraag had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag afgewezen op basis van een individueel ambtsbericht van de AIVD, waarin werd gesteld dat de vreemdeling een gevaar voor de nationale veiligheid vormt. De minister van Binnenlandse Zaken had verzocht om beperking van de kennisneming van de onderliggende stukken van dit ambtsbericht, met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank moest beoordelen of de weigering van kennisneming gerechtvaardigd was, waarbij de belangen van de nationale veiligheid en de procespositie van de partijen in overweging werden genomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister zijn verzoek om beperkte kennisneming heeft gemotiveerd met het belang van de nationale veiligheid. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de rechtspraak van het Hof van Justitie, die stelt dat beperkte kennisneming gerechtvaardigd kan zijn als bekendmaking van gegevens de nationale veiligheid kan schaden. De rechtbank heeft echter ook overwogen dat eiser en zijn gemachtigde op zijn minst in kennis moeten worden gesteld van de kern van de gronden waarop het besluit is gebaseerd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat de beperking van de kennisneming van de bijlagen 10 en 11 niet gerechtvaardigd is, terwijl het verzoek tot beperking van de kennisneming van de overige vertrouwelijke onderliggende stukken is toegewezen. Deze beslissing is genomen door rechter W.P.C.G. Derksen, in aanwezigheid van griffier R.P.H. Evers. Tegen deze beslissing kan geen beroep worden ingesteld voordat het (eventuele) hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak is ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.20261
beslissing van de enkelvoudige geheimhoudingskamer van 14 maart 2023 op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht
op het verzoek om beperkte kennisneming van

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties

in het beroep van

[eiser] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Verwers),
tegen

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Inleiding1.Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 3 oktober 2022 waarin de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. De staatssecretaris heeft dit besluit mede gebaseerd op een individueel ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD).

1.1.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de onderliggende stukken van het individueel ambtsbericht van de AIVD opgevraagd bij de minister. De minister heeft met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van deze stukken. Het betreft de onderliggende stukken van een individueel ambtsbericht van de AIVD van 9 augustus 2021; de nota leeswijzer met de daarin genoemde stukken.
1.2.
De geheimhoudingskamer van de rechtbank heeft op 22 februari 2023 de vertrouwelijke onderliggende stukken ingezien.

Overwegingen

2. Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de rechtbank of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden. Bij de beoordeling van een verzoek om beperkte kennisneming speelt verder de betekenis van het stuk voor het oordeel van de rechter in de hoofdzaak en de procespositie van partijen een belangrijke rol. Daarbij is van belang of de partij aan wie kennisneming van een stuk wordt onthouden door de beperkte kennisneming wezenlijk in zijn procesvoering wordt belemmerd. Bij de beslissing over een verzoek om beperkte kennisneming gaat het niet om de vraag of het stuk openbaar moet worden, dat wil zeggen voor iedereen toegankelijk, dus ook voor anderen dan procespartijen, maar om de vraag of er gewichtige redenen bestaan die zich tegen kennisneming van het stuk door alle partijen in het geding verzetten. [1]
3. De minister motiveert zijn verzoek om beperkte kennisneming met een beroep op artikel 23 van de Wet op de Inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017. Dit artikel verplicht het hoofd van de AIVD tot geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende gegevens en bronnen waaruit gegevens afkomstig zijn. Als deze gegevens worden vrijgegeven kunnen lopende als ook toekomstige onderzoeken worden gefrustreerd en daarmee de nationale veiligheid in gevaar worden gebracht. Volgens de minister bevatten de vertrouwelijke onderlinge stukken gegevens van bronnen, geven deze stukken actuele werkwijzen van de AIVD prijs en geven ze zicht op het actuele kennisniveau van de AIVD. Het belang van de nationale veiligheid staat volgens de minister daarom in de weg aan het ter inzage geven van de stukken aan de eiser.
4. De rechtbank stelt vast dat het verzoek om beperkte kennisneming aldus is gebaseerd op het belang van de nationale veiligheid. Uit rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat de beperkte kennisneming op deze grond gerechtvaardigd is, wanneer bekendmaking van die gegevens op rechtstreekse en bijzondere wijze de nationale veiligheid van de betrokken lidstaat kan schaden doordat die bekendmaking het leven, de gezondheid of de vrijheid van personen in gevaar kan brengen of de specifieke onderzoeksmethoden kan onthullen van organen die zijn belast met gespecialiseerde taken op het gebied van de nationale veiligheid, en er aldus ernstig afbreuk aan kan doen of zelfs kan beletten dat die organen ook in de toekomst hun taken vervullen. [2]
4.1.
De rechtbank acht beperkte kennisneming van de bijlagen 10 en 11 niet gerechtvaardigd. Deze stukken zijn niet als geheim gekwalificeerd en de bron waaruit deze stukken afkomstig zijn staat genoemd in het individueel ambtsbericht zelf, zodat bescherming van het gebruik van deze bron als onderzoeksmethode niet aan de orde is.
4.2.
Voor de overige onderliggende stukken geldt dat deze als geheim zijn gekwalificeerd en dat is voldaan aan de onder 4 weergegeven criteria. Daarbij overweegt de rechtbank dat de belangen van de minister om de bijlagen 1 en 2 geheim te houden weliswaar beperkter zijn (in vergelijking tot de overige stukken), maar dat de betekenis van deze stukken voor het oordeel van de rechter in de hoofdzaak en de procespositie van partijen ook beperkt is. Deze stukken zien namelijk op de manier waarop eiser bij de AIVD bekend is geraakt, maar dragen verder niet bij aan de in het individueel ambtsbericht weergegeven conclusie. Gelet hierop weegt het belang van de nationale veiligheid naar het oordeel van de rechtbank voor al deze stukken zwaarder dan het belang dat eiser kennis neemt van deze stukken. Indien de stukken worden vrijgegeven kunnen zowel lopende als toekomstige onderzoeken van de AIVD belemmerd worden en kan daarmee de nationale veiligheid in gevaar worden gebracht.
5. Uit de onder 4 genoemde rechtspraak volgt ook dat eiser en/of zijn gemachtigde op zijn minst in kennis moeten worden gesteld van de kern van de gronden waarop het tegen hem genomen besluit berust. [3] De vraag of daaraan in het geval van eiser is voldaan staat echter los van het verzoek tot beperkte kennisneming en moet worden beantwoord bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep door de meervoudige kamer.
6. De rechtbank acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd, met uitzondering van de bijlagen 10 en 11.

Beslissing

De rechtbank:
  • bepaalt dat de beperking van de kennisneming van de bijlagen 10 en 11 niet gerechtvaardigd is;
  • wijst het verzoek tot beperking van de kennisneming van de overige vertrouwelijke onderliggende stukken toe.
Deze beslissing is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing kan niet eerder beroep worden ingesteld dan tegelijkertijd met het (eventuele) hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.ABRvS 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1367.
2.HvJEU 22 september 2022, GM t. Hongarije, ECLI:EU:C:2022:708, punt 52.
3.Zie het in de vorige voetroot genoemde arrest, punten 51 en 53.