ECLI:NL:RBDHA:2023:3596

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
NL22.19115
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. Willems – Keekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op het door haar ingediende bezwaarschrift tegen de afwijzing van haar op 29 oktober 2020 ingediende aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De rechtbank heeft het beroep op 16 maart 2023 op zitting behandeld, waarbij eiseres en verweerder zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank de zaak beoordeeld.

De rechtbank oordeelt dat als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, de betrokkene daartegen in beroep kan gaan. Voordat beroep kan worden ingesteld, moet de betrokkene het bestuursorgaan schriftelijk in gebreke stellen. In dit geval is het beroep ontvankelijk en gegrond verklaard, omdat eiseres zich niet kon verenigen met het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaarschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is verstreken en dat verweerder de maximale dwangsom verschuldigd is, vastgesteld op € 1.442,-.

De rechtbank legt verweerder een termijn van twee weken op om alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor haar proceskosten, vastgesteld op € 837,-, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en ter zitting is verschenen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.19115

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.G.Th. Omtzigt)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Bozkurt-Chhiba).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op het door haar ingediende bezwaarschrift tegen de afwijzing van haar op 29 oktober 2020 ingediende aanvraag om een
machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 16 maart 2023 op zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen zoals volgt uit de artikelen 6:2 en 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Het beroep is ontvankelijk en gegrond. De rechtbank volgt verweerder niet in diens standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat eiseres geen gronden heeft aangevoerd. De rechtbank is van oordeel dat een beroep niet tijdig beslissen op een bezwaarschrift naar zijn aard inhoudt dat eiseres zich niet kan verenigen met het niet binnen de beslistermijn nemen van een besluit op het bezwaarschrift. Als eiseres daarbij geen nadere beroepsgronden indient, kan de rechtbank daarom in elk geval uitspraak doen over de vraag of de beslistermijn is verstreken.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt op grond van artikel 69, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) vier weken. Het bezwaarschrift is ingediend op 29 juni 2021, de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift liep tot en met 3 juli 2021. Het bestuursorgaan beslist op het bezwaar binnen negentien weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de bezwaartermijn is verstreken (artikel 76, eerste lid, van de Vw). Verweerder heeft de beslistermijn verdaagd met zes weken. Daarbij heeft verweerder vermeld dat de datum waarop een beslissing moet worden genomen wordt uitgesteld met ten hoogste twee weken omdat eiseres nog aanvullende informatie moet overleggen. De beslistermijn verliep, aldus verweerder, uiterlijk op 5 februari 2022. Eiseres heeft verweerder op 16 augustus 2022 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbijgegaan zonder dat er is beslist op het bezwaarschrift. Het beroep is derhalve gegrond.
Wat is de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom?
4. Nu het beroep gegrond is, stelt de rechtbank op verzoek de hoogte vast van de bestuurlijke dwangsom die verweerder op grond van afdeling 4.1.3 van de Awb is verschuldigd (artikel 8:55c van de Awb). Eiseres heeft verzocht deze dwangsom vast te stellen. Verweerder is de maximale dwangsom verschuldigd omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de dag als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb. De rechtbank stelt daarom de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
5. Als verweerder niet op tijd beslist, moet de rechtbank een termijn van twee weken opleggen. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank een andere termijn opleggen zoals volgt uit artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
5.1.
Verweerder heeft in het verweerschrift, die dateerde van 10 november 2022, verzocht om een beslistermijn van twaalf weken op te leggen, omdat hij voornemens was referent uit te nodigen voor een gehoor. Verweerder zou trachten de hoorzitting zo spoedig mogelijk te laten plaatsvinden maar was daarbij mede afhankelijk van gemachtigde en referent. Hiermee rekening houdend, streefde verweerder ernaar om binnen twaalf weken een besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Ter zitting heeft verweerder toegegeven dat deze termijn van twaalf weken niet is gehaald. Wel heeft op 9 februari 2023 het gehoor met referent plaatsgevonden. De rechtbank ziet in dit geval, gelet op de omstandigheden dat de termijn van twaalf weken niet is gehaald, eiseres reeds erg lang wacht op een beslissing en er verder geen bijzonderheden zijn gebleken die de vertraging kunnen verklaren, aanleiding om verweerder geen verder uitstel toe te staan en draagt hem op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op het bezwaar van eiseres.
Welke dwangsom legt de rechtbank aan verweerder op?
6. De rechtbank moet op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb aan haar uitspraak een dwangsom verbinden. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom in deze zaak vast op een bedrag van € 100,- per dag voor elke dag waarmee de onder 5.1. genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en verweerder de onder 5.1 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en de onder 4 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt
€ 837,-, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend, ter zitting is verschenen en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twee weken alsnog een besluit bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-.
  • stelt de door verweerder te betalen bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,-.
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems – Keekstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het niet eens bent met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt om het verzetschrift toe te lichten, moet u dit in het verzetschrift melden.