In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, geboren in 1987 en van Ecuadoraanse nationaliteit, had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die was verleend op basis van haar relatie met haar ex-partner. De Staatssecretaris heeft op 20 april 2022 de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken, met terugwerkende kracht vanaf 4 april 2022, omdat de relatie met haar ex-partner was verbroken. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 11 juli 2022.
Tijdens de zitting op 23 februari 2023 is eiseres niet verschenen, terwijl de Staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres in haar beroep beoordeeld. Eiseres stelde dat het bestreden besluit in strijd was met artikel 17 van de Richtlijn 2003/86/EG, omdat er geen rekening was gehouden met haar persoonlijke omstandigheden. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres in de bezwaarfase geen individuele omstandigheden had aangevoerd en dat haar beroep op de gezinsherenigingsrichtlijn niet opging, aangezien zij meerderjarig was en haar leeftijd niet ter discussie had gesteld.
De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had afgezien van het horen in bezwaar, omdat de bezwaren van eiseres niet tot een andere beslissing konden leiden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, in aanwezigheid van griffier mr. H. Tchang.