ECLI:NL:RBDHA:2023:3632

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
NL23.3815
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat de Duitse autoriteiten met een claimakkoord hebben gegarandeerd de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen, en dat Duitsland zijn verantwoordelijkheid heeft erkend. Eiser betoogde dat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor zijn asielaanvraag en dat er geen recht op gefinancierde rechtsbijstand in Duitsland zou zijn. De rechtbank oordeelt dat verweerder geen aanleiding had om nader onderzoek te doen naar de verantwoordelijkheid van Bulgarije, omdat er geen concrete aanknopingspunten waren. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser kennelijk ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser kan binnen zes weken een verzetschrift indienen als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3815

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W. Spijkstra),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft eiser een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek staat geregistreerd onder zaaknummer NL23.3816. Hierop zal bij afzonderlijke uitspraak worden beslist.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 26 oktober 2022 bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard op 28 oktober 2022.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe, onder herhaling en inlassing van de zienswijze, het volgende aan. Eiser is van mening dat Duitsland heeft bepaald dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Eiser stelt dat verweerder op grond van het arrest van het Hof van Justitie van 12 januari 2023 in de zaken C-323/21, C-324/21 en C-325/21 moet bijhouden of een derde land verantwoordelijk is en wanneer de termijn tussen de andere lidstaten afloopt. Hierbij is volgens eiser van belang dat op grond van artikel 22 van de Dublinverordening de verantwoordelijkheid van een lidstaat niet alleen op basis van een EURODAC-registratie maar ook op eigen verklaringen of andere indirecte bewijsmiddelen kan plaatsvinden. Dat Duitsland de claim heeft geaccepteerd is naar mening van eiser niet relevant. In de zaak C-325/21 had Oostenrijk de claim ook geaccepteerd terwijl de verantwoordelijkheid was verlopen. Voorts is eiser van mening dat verweerder de behandeling van de asielaanvraag aan zich zou moeten trekken omdat ten aanzien van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser stelt in Duitsland geen recht op gefinancierde rechtsbijstand te hebben en te zijn vertrokken omdat hij niet de bescherming kreeg waarvoor hij was gekomen.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd dat de Duitse autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd eisers asielaanvraag in behandeling te nemen, waarmee Duitsland ook zijn verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag heeft erkend. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek te doen naar de door eiser gestelde verantwoordelijk van Bulgarije. Hiertoe acht de rechtbank van belang dat uit EURODAC geen Bulgaarse resultaten naar voren kwamen en dat eiser geen concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht op grond waarvan verweerder gehouden was tot nader onderzoek. Eisers verwijzingen naar de arresten van het Hof van Justitietreffen reeds daarom geen doel. Dat geldt evenzeer voor de door eiser aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 25 oktober 2022 inzake NL22.19779.
4.1.
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in het algemeen van uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Duitsland dit niet doet. Eiser is daarin niet geslaagd. De stelling van eiser dat hij in Duitsland geen recht heeft op gefinancierde rechtsbijstand, biedt geen indicaties voor het oordeel dat de Duitse asielprocedure niet aan de daaraan te stellen eiser voldoet. Artikel 20, tweede lid, van de Procedurerichtlijn bepaalt dat lidstaten kunnen voorzien in rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging in de asielprocedure in eerste aanleg. Van een verplichting daartoe is geen sprake. Voorts biedt artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn lidstaten expliciet de mogelijkheid om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat Duitsland in strijd handelt met deze richtlijn en dat eiser in Duitsland een effectief rechtsmiddel wordt onthouden. Daarbij komt dat als eiser problemen ervaart met betrekking tot de asielprocedure in Duitsland, hij hierover dient te klagen bij de daartoe geëigende instanties, dan wel bij de (hogere) Duitse autoriteiten. Niet is gebleken dat eiser dit heeft gedaan of dat klagen onmogelijk of bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.
4.2.
Voor zover eiser een beroep doet op artikel 17 van de Dublinverordening, overweegt de rechtbank dat verweerder in hetgeen eiser heeft aangevoerd in redelijkheid geen bijzondere individuele omstandigheden aanwezig heeft hoeven achten die maken dat eisers overdracht van een onevenredige hardheid getuigt. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de asielaanvraag van eiser aan zich had moeten trekken.
5. Het beroep is kennelijk ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.