ECLI:NL:RBDHA:2023:3652

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
SGR 21/186
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak met betrekking tot Ziektewetuitkering

Op 7 maart 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. A.J.M. Arentz-Veldkamp, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door M.L. Steeksma-Valente. De zaak betreft een verzoek om proceskostenveroordeling na een intrekking van het beroep door eiser, die eerder een tussenuitspraak had ontvangen op 20 december 2022. Verweerder had op 25 januari 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar tegen het bestreden besluit gegrond werd verklaard. Eiser kreeg recht op een uitkering op grond van de Ziektewet per 6 september 2020.

Eiser trok zijn beroep in en verzocht om vergoeding van de proceskosten. Verweerder gaf aan zich niet te verzetten tegen een proceskostenveroordeling, mits deze conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) was. De rechtbank deed uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overwoog dat, omdat het bestuursorgaan aan eiser tegemoet was gekomen, het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen kon worden.

De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.092,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 49,- vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/186

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. A.J.M. Arentz-Veldkamp),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M.L. Steeksma-Valente).

Het verdere procesverloop

Op 20 december 2022 heeft de rechtbank tussenuitspraak gedaan. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder op 25 januari 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Verweerder heeft het bezwaar tegen het bestreden besluit alsnog gegrond geacht en bepaald dat geen van de eerder geduide functies voor eiser geschikt is, zodat hij per 6 september 2020 recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet.
Eiser heeft daarop het beroep ingetrokken met het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. Verweerder heeft daarop gereageerd en geeft aan zich niet te verzetten tegen een proceskostenveroordeling, mits die conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a Awb en nader uitgewerkt in het Bpb. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit staat in artikel 8:75a Awb.
3. Eiser heeft het beroep ingetrokken omdat verweerder aan hem is tegemoet gekomen, als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb. De rechtbank zal daarom het verzoek om een proceskostenveroordeling toewijzen.
4. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na het verslag deskundigenonderzoek, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
5. Verweerder moet op grond van artikel 8:41, zevende lid, Awb het door eiser betaalde griffierecht van € 49,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
- wijst het verzoek toe;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.092,50;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht van € 49,- moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.