In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, ingediend op 18 maart 2022. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 1 februari 2023 de asielaanvraag van eiser ingewilligd. De rechtbank heeft eiser op 7 februari 2023 verzocht om te bevestigen of deze inwilligende beslissing aanleiding geeft om het beroep in te trekken. Eiser heeft aangegeven het beroep te handhaven. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat, nu de staatssecretaris inwilligend heeft beslist op de asielaanvraag, het beroep wegens het ontbreken van procesbelang kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat eiser door het niet-tijdig beslissen op zijn aanvraag de mogelijkheid heeft gehad om beroep in te stellen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij de rechtbank de wegingsfactor 'licht' heeft toegepast, aangezien het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit.
De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie. Eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak, binnen een termijn van zes weken na verzending.