ECLI:NL:RBDHA:2023:3776

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
SGR 22/6457
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot terugvordering van kinderopvangtoeslag en de rechtsgeldigheid van de toekenning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de kinderopvangtoeslag van eiser voor het jaar 2018. Eiser had aanvankelijk een kinderopvangtoeslag van € 0,- vastgesteld gekregen door de Belastingdienst/Toeslagen, wat hij betwistte. Hij stelde dat hij recht had op een hogere toeslag, omdat hij gebruik maakte van de diensten van een au-pair. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag terecht niet heeft toegekend, omdat de opvang niet via een geregistreerd gastouderbureau heeft plaatsgevonden, zoals vereist volgens de Wet op de kinderopvang (Wko). Eiser had ook niet voldoende bewijs geleverd dat hij recht had op de toeslag.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard voor wat betreft de herziene berekening van de kinderopvangtoeslag. De Belastingdienst had de toeslag herzien naar € 1.804,-, maar eiser meende recht te hebben op € 1.840,24. De rechtbank heeft de Belastingdienst veroordeeld om de kinderopvangtoeslag voor 2018 vast te stellen op € 1.804,- en heeft de proceskosten van eiser vergoed. De rechtbank heeft ook bepaald dat het betaalde griffierecht aan eiser moet worden terugbetaald. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6457

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: H.R. ten Broeke),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [A] en mr. [B]).

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de kinderopvangtoeslag van eiser voor het jaar 2018 definitief vastgesteld op € 0,-.
Bij besluit van 1 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 7 oktober 2022 heeft verweerder de definitieve kinderopvangtoeslag voor het jaar 2018 herzien naar € 1.783,-.
Verweerder heeft op 30 november 2022 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 februari 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser was hierbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door zijn partner. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder verzocht nadere informatie te verschaffen over de berekening van de kinderopvangtoeslag.
Bij brief van 17 februari 2023 heeft verweerder nadere informatie verschaft. Op 27 februari 2023 heeft verweerder de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2018 herzien naar € 1.804,-.
Eiser heeft hierop bij brief van 1 maart 2023 gereageerd.
Omdat geen van de partijen nadien, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Bij het primaire besluit is de hoogte van de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2018 definitief vastgesteld op € 0,-. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat geen recht bestaat op kinderopvangtoeslag voor de diensten van de au-pair. Voor de opvang genoten via [bedrijfsnaam 1] B.V., [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] bestaat ook geen recht op kinderopvangtoeslag, omdat niet bekend is of de toeslagpartner van eiser in het jaar 2018 heeft gewerkt.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat hij erop mocht vertrouwen dat hij recht had op kinderopvangtoeslag voor de diensten van de au-pair. Reeds op 18 juni 2019 heeft hij aan verweerder doorgegeven dat hij gebruik maakte van de diensten van een au-pair. Verweerder heeft daar pas twee jaar later op gereageerd. Daarnaast stelt eiser dat de herziene berekening van de kinderopvangtoeslag onjuist is. Eiser meent recht te hebben op een bedrag van € 1.840,24 in plaats van het bedrag van € 1.783,- dat op 7 oktober 2022 is vastgesteld.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht geen kinderopvangtoeslag heeft toegekend voor de diensten van de au-pair. Artikel 1.5, eerste lid, van de Wet op de kinderopvang (Wko) bepaalt immers dat een ouder alleen aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft als er sprake is van kinderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau. Niet in geschil is dat de betreffende opvang niet door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau heeft plaatsgevonden.
3.1.
Eiser stelt dat bij hem het vertrouwen is gewekt dat hij recht had op kinderopvangtoeslag, omdat hij aan verweerder heeft doorgegeven dat hij gebruik maakte van de diensten van een au-pair en de kinderopvangtoeslag desondanks aan hem is toegekend. Deze grond slaagt niet. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat ten tijde van het toekennen van de voorschotten bij verweerder niet bekend was dat eiser gebruik maakte van de diensten van een au-pair. Eiser heeft zijn stelling dat hij de au-pair wel heeft gemeld niet met stukken onderbouwd. Bovendien is niet gebleken dat aan hem vanwege de au-pair kinderopvangtoeslag is toegekend. Als dit al wel zo zou zijn geweest geldt dat volgens vaste rechtspraak aan de verlening van voorschotten van toeslagen niet het gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat een aanspraak op toeslagen bestaat die met de verleende voorschotten overeenkomt. Eiser kan dus geen geslaagd beroep doen op het vertrouwensbeginsel.
4. De rechtbank overweegt voorts dat voor het recht op kinderopvangtoeslag vereist is dat de aanvrager èn diens partner in het betreffende jaar arbeid verrichten, een opleiding volgen, een inburgeringscursus volgen of deelnemen aan een re-integratietraject [1] . Verweerder dient hierbij uit te gaan van de door de inspecteur van de belastingdienst vastgestelde inkomensgegevens. De toeslagpartner van eiser heeft pas op 18 mei 2022 de aangifte wereldinkomen ingediend bij de inspecteur. Op 1 september 2022 was het buitenlandse inkomen nog niet vastgesteld door de inspecteur en dus ook nog niet geregistreerd in de Basis Registratie Inkomen (BRI). Op het moment van het bestreden besluit stond daarom nog niet vast dat de toeslagpartner voldeed aan de voorwaarden voor aanspraak op kinderopvangtoeslag. Verweerder mocht zich ten tijde van het bestreden besluit daarom op het standpunt stellen dat eiser geen recht heeft op kinderopvangtoeslag over 2018. De beroepsgronden die zijn gericht tegen het bestreden besluit van 1 september 2022 kunnen daarom niet slagen.
5. Eiser voert aan dat de herziene berekening zoals vastgesteld in het besluit van 7 oktober 2022, onjuist is en dat hij recht heeft op een bedrag van € 1.840,24. Dit geschilpunt gaf aanleiding om het onderzoek ter zitting te schorsen. Na schorsing van het onderzoek ter zitting heeft verweerder een nieuwe berekening overgelegd, waarbij de kinderopvangtoeslag is herzien naar € 1.804,-. Eiser heeft bij brief van 1 maart 2023 laten weten het eens te zijn met deze nieuwe berekening. De beroepsgrond van eiser tegen het besluit van 7 oktober 2022 slaagt, doch alleen voor een bedrag van € 21,-.
5.1.
Eiser heeft in zijn reactie van 1 maart 2023 nog gewezen op de omstandigheid dat de door hem ontvangen bedragen aan kinderopvangtoeslag niet overeenkomen met de bedragen waar verweerder in zijn nieuwe berekening vanuit gaat. Omdat het in deze procedure slechts gaat om de vaststelling van de hoogte van de aanspraak op kinderopvangtoeslag doet de rechtbank hierover geen uitspraak.
Wat is de conclusie?
6. Gelet op hetgeen is overwogen onder overweging 5, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, voor zover het ziet op de hoogte van de kinderopvangtoeslag. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en stelt de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2018 vast op een bedrag van € 1.804,-.
7. Omdat het beroep tegen de herziene berekening van 7 oktober 2022 gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten die eiser heeft moeten maken voor dat beroep. De rechtbank stelt de kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op € 209,25 (1 punt met een waarde van € 837,- voor de schriftelijke toelichting en het bijwonen van de online zitting en voor het gewicht van de zaak (een berekeningsfout van € 21,-) factor 0.25 (zeer licht).
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaard, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- stelt de hoogte van de kinderopvangtoeslag vast op € 1.804,-
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 209,25 - aan proceskosten aan eiser;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)

Voetnoten

1.Volgens artikel 1.6, eerste en derde lid, van de Wko.