ECLI:NL:RBDHA:2023:3789

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
AWB 22/7926
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening visum kort verblijf in het kader van het arrest Chavez-Vilchez

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Ugandese man geboren in 1973, had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf, welke door de Minister van Buitenlandse Zaken was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat verzoeker niet had aangetoond dat hij rechtmatig verblijf had in Nederland en dat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor een faciliterend visum. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij stelde dat hij zijn medische behandeling in Nederland niet kon voortzetten en dat hij zijn gezinsleven met zijn minderjarige dochter niet kon uitoefenen als hij niet terug kon keren naar Nederland.

De voorzieningenrechter overwoog dat de verzochte voorziening een voorlopig karakter mist, omdat de toewijzing ervan enkel zou betekenen dat verzoeker Nederland mag inreizen, wat in de visumprocedure ter beoordeling van de verweerder staat. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet had aangetoond dat zijn medische situatie zodanig was veranderd dat dit een zwaarwegend spoedeisend belang vormde. Bovendien was verzoeker ten tijde van de behandeling van het verzoek niet langer rechtmatig verblijf in Nederland, aangezien zijn bezwaar tegen de afwijzing van de Chavez-aanvraag ongegrond was verklaard.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de opmerking dat er een spoedige behandeling van het beroep in de Chavez-procedure noodzakelijk was. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/7926

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 maart 2023 in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

v-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J. van Koesveld),
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. L.E. Beket).

Procesverloop

Bij het bestreden besluit van 19 december 2022 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om afgifte van een visum kort verblijf afgewezen.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 maart 2023 op zitting behandeld. Verzoeker en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist.
2. De voorzieningenrechter overweegt dat de verzochte voorziening een voorlopig
karakter mist, omdat toewijzing ervan alleen als uitkomst heeft dat verzoeker Nederland mag inreizen, wat in het kader van de visumprocedure ter beoordeling van verweerder staat. Een dergelijk verzoek zal daarom alleen in uitzonderlijke gevallen voor toewijzing in aanmerking kunnen komen, namelijk in die gevallen waarin de nadelige gevolgen van de afwijzing van het verzoek in verhouding tot het belang van verweerder bij de handhaving van die afwijzing zó onevenredig zijn, dat het besluit op bezwaar niet kan worden afgewacht. Voor een dergelijke vergaande beslissing is in principe alleen plaats indien een zwaarwegend spoedeisend belang daartoe noodzaakt en sterk getwijfeld moet worden aan de rechtmatigheid van het primaire besluit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Verzoeker is geboren op [geboortedag] 1973 en heeft de Ugandese nationaliteit. Op 23 februari 2022 heeft verzoeker een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument [1] voor rechtmatig verblijf bij zijn minderjarige Nederlandse dochter op grond van het arrest Chavez-Vilchez [2] . Hangende deze aanvraag is verzoeker in verband met het overlijden van zijn moeder afgereisd naar Uganda. In Oeganda heeft hij onderhavige aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf.
4. Verweerder heeft de aanvraag voor het visum kort verblijf afgewezen, omdat verzoeker het doel en de omstandigheden van zijn voorgenomen verblijf in Nederland niet heeft aangetoond. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de aanvraag is behandeld als een aanvraag voor een faciliterend visum in verband met het beoogde verblijf op grond van het arrest Chavez-Vilchez. Verzoeker heeft volgens verweerder zijn zorg- en opvoedingstaken tussen hem en zijn dochter niet aangetoond, zodat er geen sprake is van rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarom wordt verzoeker een faciliterend visum geweigerd.
Wat zijn de gronden voor het verzoek?
5. Verzoeker voert aan dat aan hem een visum dient te worden verleend waarmee hij kan terugkeren naar Nederland. Indien hij niet kan terugkeren naar Nederland kan hij zijn medische behandeling in Nederland in verband met zijn Hiv-infectie niet voortzetten, wat een schending van artikel 3 van het EVRM [3] als gevolg heeft. Volgens verzoeker zijn er in Uganda geen adequate behandelmogelijkheden voor zijn Hiv-infectie. Verder wordt het verzoeker onmogelijk gemaakt gezinsleven uit te oefenen met zijn Nederlandse minderjarige dochter. Zijn dochter is van hem afhankelijk. Ook zal hij zijn baan in Nederland kwijtraken indien hij niet op korte termijn terugkeert. Zijn belangen zijn daarmee veel groter dan de belangen aan de zijde van verweerder. Daarnaast voert verzoeker aan dat zijn bezwaar tegen de afwijzing een redelijke kans van slagen heeft. Hij heeft als gevolg van zijn lopende aanvraag voor een verblijfsdocument namelijk rechtmatig verblijf in Nederland. Bovendien heeft hij voor vertrek navraag gedaan bij verweerder en dacht hij erop te mogen vertrouwen dat hij bij het eerste verzoek een inwilliging zou krijgen.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
Artikel 3 van het EVRM
6. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat er in een vorige procedure door het BMA [4] op 23 december 2020 een medisch advies is opgesteld, waaruit volgt dat de medische situatie van verzoeker sinds het daaraan voorafgegane advies van 3 mei 2013 niet is gewijzigd. Verzoeker is bekend met een goed gereguleerde Hiv-infectie en hij gebruikt nog steeds Hiv-remmers (Atripla). De noodzakelijke medicatie, behandeling, controle en laboratoriumonderzoeken zijn beschikbaar in Kampala, Uganda. Door deze rechtbank is daarom al eerder geoordeeld dat er geen sprake is van strijd met artikel 3 van het EVRM [5] . Verzoeker heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de medische situatie sinds het laatste BMA-advies wezenlijk is veranderd. Uit de in beroep overgelegde brief van de psycholoog van 23 januari 2023, volgt dit in ieder geval niet. Uit de Engelse tekst van de verklaring maakt de voorzieningenrechter namelijk op dat de betreffende arts in het verleden bij de Hiv-afdeling van het ziekenhuis heeft gewerkt, en dus niet dat hij hier nu, ten tijde van belang, nog steeds werkt. Deze verklaring zegt daarom niets over de actuele situatie. Bovendien is de inhoud van de verklaring tegenstrijdig met de informatie op de website van het betreffende ziekenhuis. Op de website staat juist vermeld dat de behandeling van Hiv-geïnfecteerden, inclusief Hiv-remmers, gratis is. Dat de huidige situatie in strijd is met artikel 3 van het EVRM is daarom niet aannemelijk gemaakt. Gelet op het vorenstaande heeft verzoeker niet aangetoond dat zijn medische situatie een zodanig zwaarwegend spoedeisend belang vormt dat overgegaan moet worden tot verlening van een visum kort verblijf.
Chavez-aanvraag
7. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat er op 6 maart 2023 een beslissing op het bezwaar tegen de afwijzing van de Chavez-aanvraag van verzoeker is genomen. In deze beslissing heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag ongegrond verklaard. Dit betekent dat verzoeker ten tijde van de behandeling van onderhavig verzoek ter zitting niet langer rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder e van de Vw.
7.1.
Gelet op de beslissing op het bezwaar in de Chavez-procedure kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op voorhand worden vastgesteld dat het bezwaar tegen de afwijzing van het visum een redelijke kans van slagen heeft. Het belang aan de kant van verzoeker in de Chavez-procedure kan hierdoor evenmin een zwaarwegend spoedeisend belang vormen om tot afgifte van een visum kort verblijf over te gaan.
7.2.
Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
8. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog als volgt. Ter zitting is gebleken dat tegen het besluit in de Chavez-procedure beroep is ingesteld en daaraan connex tevens een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij deze rechtbank. Mede gelet op het declaratoire karakter van het Chavez-verblijfsrecht, en in het licht van de medische problematiek van verzoeker, acht de voorzieningenrechter het van groot belang dat er spoedig een rechterlijke oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het Chavez-besluit. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter de behandeling ter zitting van het Chavez-beroep met voorrang laten inplannen. De behandeling van het Chavez-beroep staat thans geagendeerd op 23 maart 2023.
Wat is de conclusie?
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
4.Bureau Medische Advisering.
5.Zaaknummer AWB 21/111.