ECLI:NL:RBDHA:2023:3831

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
NL23.4121 en NL23.4122
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag en afwijzing verzoek voorlopige voorziening in het kader van Dublin-regeling

Op 14 maart 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken NL23.4121 en NL23.4122, waarbij het beroep van eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen op de zitting, terwijl de Staatssecretaris zich wel liet vertegenwoordigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 9 mei 2022 met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij geen contact heeft onderhouden met zijn gemachtigde. Dit leidde tot de conclusie dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland, waardoor hij geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.

De rechtbank heeft ook het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de uitspraak op het beroep al was gedaan. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.4121 en NL23.4122
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.K. Bulthuis),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Inleiding

Bij besluit van 9 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met een verzoek om voorlopige voorziening (NL23.4122), op 14 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat uit registratiesysteem Indigo is gebleken dat eiser geregistreerd is als zijnde met onbekende bestemming vertrokken met ingang van 9 mei 2022. De rechtbank heeft deze informatie ter zitting ingezien. De rechtbank stelt daarnaast vast dat de Franse autoriteiten op 23 mei 2022 een terugnameverzoek naar de Nederlandse autoriteiten hebben verstuurd omdat eiser op 20 mei 2022 een asielverzoek heeft ingediend in Frankrijk.
3. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet ter zitting verschenen. Daarnaast blijkt uit de zienswijze van 22 september 2022 dat de gemachtigde van eiser op dat moment geen contact met hem onderhield. Daarna is evenmin gesteld noch gebleken dat eiser contact met zijn gemachtigde heeft opgenomen.
4. Uit het voorgaande moet worden afgeleid dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland nu hij op 9 mei 2022 met onbekende bestemming is vertrokken, Nederland heeft verlaten en tevens niet is gebleken dat hij contact onderhoudt met zijn gemachtigde. Eiser heeft daarom geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het door hem ingestelde beroep tegen het bestreden besluit. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579.
5. Het beroep is niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. Het verzoek om voorlopige voorziening (zaaknummer NL23.4122) wordt afgewezen omdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep van eiser. Een voorlopige voorziening is daarom niet meer nodig.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hierna omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2023 door mr. A. Nieuwenhuis, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier,
Het proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal. Tegen deze uitspraak staat, voor zover is beslist op het verzoek om een voorlopige voorziening, geen hoger beroep of verzet open.