ECLI:NL:RBDHA:2023:384
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- E.F. Behlehem
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verzoek om vergoeding van proceskosten na intrekking van beroep wegens niet-tijdige betaling griffierecht
In deze zaak heeft verzoeker op 9 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op de aanvraag om een machtiging tot een voorlopig verblijf (mvv) voor zijn vrouw en kinderen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 2 november 2022 de aanvraag om een mvv ingewilligd. Hierop heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Indien een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank stelt vast dat verzoeker het griffierecht niet tijdig heeft betaald, wat leidt tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek. De griffier had verzoeker op 16 juni 2022 geïnformeerd dat het griffierecht uiterlijk vier weken na de mededeling moest zijn bijgeschreven. Aangezien verzoeker dit niet heeft gedaan, heeft de rechtbank geen inhoudelijke beoordeling van het verzoek kunnen maken.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet aan de ontvankelijkheidsvereisten was voldaan. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Behlehem, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Verzoeker heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.