ECLI:NL:RBDHA:2023:3855

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
NL23.6919
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 6 maart 2023 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 16 maart 2023 door de verweerder is opgeheven, waardoor de beoordeling zich heeft beperkt tot de vraag of de eiser recht heeft op schadevergoeding voor de periode van bewaring.

De rechtbank heeft overwogen dat de gronden voor de bewaring, zoals de onrechtmatige binnenkomst in Nederland en het risico op het onttrekken aan toezicht, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank heeft daarbij de relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in acht genomen. De rechtbank concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat de opgelegde maatregel onrechtmatig was, en dat de eiser niet in aanmerking komt voor schadevergoeding. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter J.Y.B. Jansen, in aanwezigheid van griffier Y. van Wijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6919

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[…] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 16 maart 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De zaak is op 17 maart 2023 ter zitting aan de orde gesteld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
(lichte gronden)
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
4. Uit het arrest van 8 november 2022 [2] van het HvJEU [3] volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst. De rechtbank ziet in het hiervoor genoemde arrest van het HvJEU geen aanleiding om de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling ambtshalve te toetsen.
5. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3k en 4d de maatregel kunnen dragen. Uit de overzichtsuitspraak van de ABRvS [4] van 25 maart 2020 [5] volgt dat verweerder bij de zware gronden 3a en 3k mag volstaan met een toelichting die feitelijk juist is. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd in de maatregel dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij beschikt over geldige reis- of grensoverschrijdingsdocumenten. Ten aanzien van zware grond 3k heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser op 28 februari 2022 een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en heeft verklaard (onder andere tijdens het aanmeldgehoor Dublin en het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling) dat hij niet wil terugkeren naar Zwitserland. Verder beschikt eiser niet over voldoende middelen van bestaan (4d). Eiser heeft geen zelfstandige middelen van bestaan. Verweerder heeft ook terecht gemotiveerd dat er hierdoor het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De zware en lichte gronden 3a, 3k en 4d, zijn naar het oordeel van de rechtbank, in samenhang bezien, reeds voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat hij liever niet wilde meewerken aan overdracht aan Zwitserland, is verweerder er naar het oordeel van de rechtbank terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen (ABRVS, 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674).
7. De stelling van de gemachtigde van eisers dat hij niet tijdig zou zijn geïnformeerd over de op 16 maart 2023 geplande overdracht van eiser aan Zwitserland, is, wat hier ook van zij, niet relevant voor het antwoord op de vraag of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
8. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.ECLI:EU:C:2022:858
3.Hof van Justitie van de Europese Unie
4.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State