ECLI:NL:RBDHA:2023:3891
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van een Pakistaanse eiser wegens gebrek aan geloofwaardigheid van bedreigingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in het beroep van een Pakistaanse eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De eiser, geboren in 2000, heeft Pakistan verlaten vanwege een conflict met een familielid, [A], dat begon in 2012. Eiser heeft verklaard dat hij door [A] is gestoken en dat hij bedreigd wordt door deze persoon, wat hem noopte om zijn land te verlaten. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, omdat de bedreigingen door [A] niet geloofwaardig werden geacht.
De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2023 behandeld, waarbij zowel de eiser als de verweerder zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank oordeelde dat de aanvallen van [A] op de oom en de eiser zelf geloofwaardig zijn, maar dat de latere bedreigingen niet als zodanig konden worden erkend. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van eerwraak, zoals door de eiser werd aangevoerd, en dat de verklaringen van de eiser over de bedreigingen ongeloofwaardig waren.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij daadwerkelijk in gevaar was bij terugkeer naar Pakistan. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.