ECLI:NL:RBDHA:2023:3922

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
NL22.24562
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. Willems - Keekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag om uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres, een Iraakse vrouw, tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om haar aanvraag om uitstel van vertrek af te wijzen. Eiseres had op 8 januari 2021 een aanvraag ingediend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, maar haar verzoek werd afgewezen op 28 januari 2022. De staatssecretaris baseerde zijn besluit op een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA), dat stelde dat de noodzakelijke medische behandeling in Irak beschikbaar en toegankelijk is. Eiseres betoogde dat de medische zorg in Irak niet adequaat is en dat zij een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zorgvuldig had gehandeld en geen aanvullend advies van het BMA hoefde aan te vragen. Eiseres had niet voldoende bewijs geleverd dat de medische zorg in Irak niet toegankelijk was. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, wat betekent dat eiseres geen uitstel van vertrek kreeg. De rechtbank benadrukte dat eiseres een nieuwe aanvraag kan indienen als haar medische situatie verandert. De uitspraak werd gedaan door mr. L. Willems - Keekstra, in aanwezigheid van griffier mr. E.A. Ruiter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24562

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

geboren op [geboortedatum] ,
van Iraakse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.J.T. de Kan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (de staatssecretaris),

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van de staatssecretaris van 28 januari 2022 om haar aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) af te wijzen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 30 november 2022 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening (NL22.24574), op 15 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiseres heeft op 8 januari 2021 onderhavige aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 ingediend.
2.1.
Op verzoek van de staatssecretaris heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) op
21 december 2021 advies uitgebracht. In dat advies staat – kort samengevat – dat eiseres een auto-immuunziekte heeft en dat zij in 2016 klachten kreeg van moeheid, problemen met het eten, kortademigheid en gevoelsstoornissen. Er werd gestart met een geneesmiddel dat de afweerreactie in het lichaam onderdrukt en deze behandeling is nog steeds actueel. Verder wordt eiseres behandeld voor schildklierproblemen. Eiseres staat voor haar klachten onder behandeling van een reumatoloog en internist. Bij het uitblijven van behandeling verwacht het BMA een medische noodsituatie op korte termijn, omdat niet is uit te sluiten dat een ernstige complicatie ten gevolge van de auto-immuun ziekte binnen drie maanden na uitblijven van de behandeling op zal treden. Volgens het BMA is eiseres in staat om te reizen. Wel acht het BMA noodzakelijk dat eiseres, als zij onder medische behandeling staat, een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt en daarnaast voldoende medicatie om de periode van de reis te overbruggen. Verder zijn volgens het BMA behandeling door een reumatoloog, internist en longarts en medicatie aanwezig in Bagdad (Irak). Het BMA acht de beschikbare behandeling voldoende om een medische
noodsituatie op korte termijn te voorkomen.
2.2.
De staatssecretaris heeft eiseres op 23 december 2021 in de gelegenheid gesteld om
aannemelijk te maken dat medische zorg voor haar feitelijk niet toegankelijk is in Irak. Op
5 januari 2022 heeft de gemachtigde van eiseres van die gelegenheid gebruik gemaakt en gesteld dat er, in tegenstelling tot wat in het BMA-advies wordt beweerd, in Irak niet de
juiste medicatie voor eiseres voorhanden is.
2.3.
Het bestreden besluit, waarbij het besluit van 28 januari 2022 is gehandhaafd, houdt – samengevat – het volgende in. Aan eiseres wordt geen uitstel van vertrek verleend. De staatssecretaris heeft zich hierbij gebaseerd op het BMA-advies van 21 december 2021. Daaruit blijkt dat bij het uitblijven van de medische behandeling een medische noodsituatie op de korte termijn wordt verwacht en dat de noodzakelijke medische behandeling in Irak aanwezig is. Het BMA-advies is volgens de staatssecretaris zorgvuldig tot stand gekomen en eiseres heeft geen medische gegevens overgelegd of andere concrete aanknopingspunten aangedragen op grond waarvan aan de conclusies van de BMA-arts moet worden getwijfeld. Daarbij heeft de staatssecretaris gesteld dat eiseres heeft nagelaten om met medische stukken aan te tonen dat haar medische situaties is verslechterd dan wel is gewijzigd. Verder heeft de staatssecretaris gesteld dat eiseres niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzakelijke medische zorg in Irak voor haar niet beschikbaar dan wel toegankelijk is. Daarom is volgens de staatssecretaris geen sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM [1] om medische redenen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de aanvraag van eiseres om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de (aanvullende) beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Zorgvuldigheid
5. Eiseres betoogt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Zij voert daartoe aan dat de staatssecretaris het BMA om een aanvullend advies had moeten vragen. Eiseres wijst er in dat verband op dat na de hoorzitting van 13 juni 2022 haar medicatie is gewijzigd en dat zij een andere specialist, een longarts, heeft.
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Voorop dient te worden gesteld dat het bij de beoordeling gaat om het moment van het nemen van het bestreden besluit, te weten
30 november 2022. Uit het verslag van de op 13 juni 2022 gehouden hoorzitting blijkt dat is afgesproken dat eiseres na de ziekenhuisafspraak van 21 juni 2022, indien er sprake is van gewijzigde medische omstandigheden, zo spoedig mogelijk een volledig ingevulde toestemmingsverklaring van deze behandelaar zal overleggen, zodat er een aanvullend advies bij BMA opgevraagd kon worden. Het was daarom aan eiseres om de staatssecretaris na de hoorzitting ervan op de hoogte te stellen dat haar medicatie is gewijzigd en dat zij een andere specialist heeft. Het was, anders dan eiseres betoogt, niet aan de staatssecretaris om contact op te nemen met de gemachtigde van eiseres om navraag te doen over de stand van zaken. De rechtbank is daarom van oordeel dat de staatssecretaris geen aanleiding heeft hoeven zien om het BMA om een aanvullend advies te vragen. Anders dan eiseres betoogt, is er geen reden om aan te nemen dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Eiseres kan, zoals de staatssecretaris op de zitting heeft gezegd, een nieuwe aanvraag om uitstel van vertrek indienen in het geval er sprake is van een gewijzigde medische situatie. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
5.2.
De rechtbank ziet bovendien in de door eiseres in beroep ingebrachte stukken onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat het BMA-advies waarop de staatssecretaris de besluitvorming heeft gebaseerd ten tijde van die besluitvorming onzorgvuldig, onjuist dan wel onvolledig is. Het staat eiseres vrij om een nieuwe aanvraag te doen als zij daarvoor aanleiding ziet. De rechtbank ziet geen aanleiding om de staatssecretaris in onderhavige zaak op te dragen opnieuw onderzoek te doen naar de medische situatie van eiseres, de behandeling die zij ontvangt en de betekenis hiervan voor haar terugkeer naar Irak.
Feitelijke toegankelijkheid medische behandeling in Irak
6. Eiseres betoogt dat de medische behandeling die zij nodig heeft niet aanwezig is in Irak (Bagdad) en dat zij een geslaagd beroep kan doen op artikel 3 van het EVRM. Zij voert daartoe (op de zitting) aan dat zij uit Koerdistan komt en dat het voor haar niet mogelijk is om naar Irak te gaan voor medische behandeling. Het is voor eiseres niet veilig in Irak. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar de e-mail van haar zus van
3 december 2022, waarin een beschrijving is gegeven van de situatie in Irak.
6.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Niet is in geschil dat eiseres medische klachten heeft en dat zij voor die klachten onder behandeling staat. Ook is niet in geschil dat eiseres bij het uitblijven van die behandeling in een medische noodsituatie kan komen te verkeren. In geschil is de vraag of de benodigde behandeling in Irak (Bagdad) aanwezig en voor eiseres toegankelijk is.
6.2.
Uit de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 13 december 2016 [2] (het arrest Paposhvili) en van 7 december 2021 [3] (het arrest Savran) volgt dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij op grond van zijn slechte gezondheidstoestand bij terugkeer een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM loopt. Als de vreemdeling dit bewijs heeft geleverd, waarbij van de vreemdeling geen ‘clear proof’ wordt verwacht, is het aan de nationale autoriteiten van de uitzettende staat om de twijfel over een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM weg te nemen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State betekent dit dat de vreemdeling die stelt de medische behandeling om financiële of andere redenen voor hem feitelijk niet toegankelijk is, dat aannemelijk moet maken. [4]
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich op het standpunt mogen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij geen feitelijke toegang heeft tot de benodigde medische behandeling in Irak. Eiseres heeft haar stelling dat medische behandeling in Irak niet toegankelijk is, niet onderbouwd met documenten of concrete verklaringen met betrekking tot bijvoorbeeld het ontbreken van een sociaal netwerk, de kosten van de behandeling en haar financiële situatie. De enkele stelling van eiseres dat zij uit Koerdistan komt en dat het voor haar niet veilig is in Irak, is onvoldoende om daaruit te kunnen concluderen dat de noodzakelijke medische behandeling in Irak (Bagdad) voor haar niet feitelijk toegankelijk is. Ook uit de e-mail van 3 december 2022 van de zus van eiseres kan dat, nog daargelaten dat daarin asielgerelateerde aspecten worden genoemd, niet worden afgeleid. De stelling van eiseres dat de medicijnen in Irak nep zijn, is niet met stukken onderbouwd. Dat, zoals eiseres stelt, de minister van Gezondheid in een interview heeft gezegd dat niet duidelijk is wat de herkomst van de medicijnen is, maakt het voorgaande niet anders. De beroepsgrond slaagt daarom ook niet.
6.4.
Uit het voorgaande volgt dat de staatssecretaris zich op grond van het BMA-advies op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uitblijven van behandeling weliswaar leidt tot een medische noodsituatie op korte termijn, maar dat de noodzakelijke behandeling in Irak (Bagdad) voorhanden en feitelijk toegankelijk is voor eiseres.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen uitstel van vertrek krijgt op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems - Keekstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810.
3.ECLI:CE:ECHR:2021:1207JUD005746715.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 21 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:571, en van 3 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3134.