2.1.Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Uit het arrest van 8 november 2022van het HvJEUvolgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst. De rechtbank ziet in het hiervoor genoemde arrest van het HvJEU geen aanleiding om de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling ambtshalve te toetsen.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Voorafgaand aan de inbewaringstelling kon op basis van Eurodac-gegevens worden vastgesteld dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Op 8 maart 2023 is een terugnameverzoek gedaan bij de Oostenrijkse autoriteiten.
5. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond 3a en de lichte grond 4a de maatregel kunnen dragen. De rechtbank verwijst in dit verband naar artikel 5.1b, tweede lid, van het Vb 2000, waaruit volgt dat één zware en één lichte grond voldoende zijn om te concluderen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Uit de overzichtsuitspraak van de ABRvSvan 25 maart 2020volgt dat verweerder bij de zware grond 3a mag volstaan met een toelichting die feitelijk juist is. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd in de maatregel dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij beschikt over geldige reis- of grensoverschrijdingsdocumenten (3a). Verder is eiser niet in het bezit van enig document zoals bedoeld in artikel 4.21 van het Vb(4a). Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de maatregel voldoende gemotiveerd waarom dit leidt tot een significant risico op onttrekking.
6. Verder overweegt dat rechtbank dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat er geen reden is om een lichter middel dan de maatregel van bewaring toe te passen. In dat kader acht de rechtbank van belang dat reeds hiervoor is overwogen dat de gronden de maatregel kunnen dragen en dat hiermee het significante risico op onttrekking aan het toezicht is gegeven.
7. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend werkt aan de overdracht van eiser aan Oostenrijk. Eiser is op 7 maart 2023 in bewaring gesteld. Op 8 maart 2023 heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden en op diezelfde dag is een claim verstuurd naar de Oostenrijkse autoriteiten
8. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.