ECLI:NL:RBDHA:2023:3928

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
NL23.7105
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling op basis van Dublinverordening en beoordeling van rechtmatigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 7 maart 2023 de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2023 behandeld, waarbij eiser aanwezig was in het detentiecentrum Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht aan Oostenrijk, zoals bedoeld in de Dublinverordening, en dat er een significant risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.

De rechtbank heeft de gronden voor de bewaring beoordeeld en geconcludeerd dat zowel een zware als een lichte grond aanwezig zijn. Eiser is Nederland niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen en heeft zich onttrokken aan het toezicht. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen minder dwingende maatregel kan worden toegepast en dat verweerder voldoende voortvarend werkt aan de overdracht van eiser aan Oostenrijk. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.7105

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Palanciyan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2023 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen in het detentiecentrum Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. Op de rechtbank in Groningen is een tolk verschenen. Verweerder heeft zich op de rechtbank in Groningen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek te zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
(lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
2.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Uit het arrest van 8 november 2022 [2] van het HvJEU [3] volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst. De rechtbank ziet in het hiervoor genoemde arrest van het HvJEU geen aanleiding om de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling ambtshalve te toetsen.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Voorafgaand aan de inbewaringstelling kon op basis van Eurodac-gegevens worden vastgesteld dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Op 8 maart 2023 is een terugnameverzoek gedaan bij de Oostenrijkse autoriteiten.
5. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond 3a en de lichte grond 4a de maatregel kunnen dragen. De rechtbank verwijst in dit verband naar artikel 5.1b, tweede lid, van het Vb 2000, waaruit volgt dat één zware en één lichte grond voldoende zijn om te concluderen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Uit de overzichtsuitspraak van de ABRvS [4] van 25 maart 2020 [5] volgt dat verweerder bij de zware grond 3a mag volstaan met een toelichting die feitelijk juist is. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd in de maatregel dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij beschikt over geldige reis- of grensoverschrijdingsdocumenten (3a). Verder is eiser niet in het bezit van enig document zoals bedoeld in artikel 4.21 van het Vb [6] (4a). Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de maatregel voldoende gemotiveerd waarom dit leidt tot een significant risico op onttrekking.
6. Verder overweegt dat rechtbank dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat er geen reden is om een lichter middel dan de maatregel van bewaring toe te passen. In dat kader acht de rechtbank van belang dat reeds hiervoor is overwogen dat de gronden de maatregel kunnen dragen en dat hiermee het significante risico op onttrekking aan het toezicht is gegeven.
7. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend werkt aan de overdracht van eiser aan Oostenrijk. Eiser is op 7 maart 2023 in bewaring gesteld. Op 8 maart 2023 heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden en op diezelfde dag is een claim verstuurd naar de Oostenrijkse autoriteiten
8. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.ECLI:EU:C:2022:858
3.Hof van Justitie van de Europese Unie
4.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State
6.Vreemdelingenbesluit 2000