ECLI:NL:RBDHA:2023:3968
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure tegen uitzetting van verzoekster
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen met een besluit van 3 november 2022. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij vreest voor uitzetting tijdens de bezwaarprocedure.
De voorzieningenrechter heeft besloten dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten. Verzoekster heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht, wat door de voorzieningenrechter is toegewezen op basis van de verstrekte gegevens. De voorzieningenrechter heeft op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te treffen indien onverwijlde spoed dat vereist.
Verweerder heeft in een brief van 7 maart 2023 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, met betrekking tot het niet uitzetten van verzoekster totdat er een beslissing is genomen op het bezwaar. Aangezien beide partijen het erover eens zijn dat verzoekster niet uitgezet mag worden, heeft de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening toegewezen en de uitzetting verboden tot vier weken na de beslissing op het bezwaar. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op € 837,00.