ECLI:NL:RBDHA:2023:3984

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
NL23.7074
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring op grond van artikel 59b Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de rechtbank oordeelde dat de bewaring noodzakelijk was voor de vaststelling van de identiteit en nationaliteit van eiser, en voor het verkrijgen van gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van een asielaanvraag. Eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft, heeft tegen het besluit van 7 maart 2023 beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 15 maart 2023 was eiser aanwezig via een beeldverbinding, bijgestaan door een waarnemer en een tolk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring op verschillende gronden heeft gebaseerd, waaronder het risico op onttrekking aan het toezicht. Eiser heeft betoogd dat de grondslag voor de bewaring tegenstrijdig was met de grondslag waarop hij was opgehouden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er een onderscheid bestaat tussen de verschillende grondslagen en dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel te handhaven. De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser niet voldoende heeft meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en dat de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, feitelijk juist waren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft geen onregelmatigheden vastgesteld die zouden leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.7074

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, onder b en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 15 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen via beeldverbinding. Hij heeft zich laten bijstaan door mr. A.K.E. van den Heuvel, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, via beeldverbinding.

Overwegingen

1. Eiser stelt op [geboortedatum] te zijn geboren en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder ten aanzien van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor een beoordeling van een asielaanvraag, wegens het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen.
Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet.
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Verweerder heeft ter zitting de zware gronden 3f en 3h laten vallen alsmede de lichte grond 4a. De overige gronden heeft verweerder gehandhaafd.
4. Ten aanzien van de grondslag van bewaring van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, heeft eiser aangevoerd dat de deze grondslag tegenstrijdig is met de grondslag waarop eiser is opgehouden, te weten artikel 50, derde lid, van de Vw.
5. De rechtbank oordeelt dat er een onderscheid bestaat tussen het vaststellen van de identiteit op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw en de grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. In dit geval hebben de Belgische autoriteiten gegevens aan verweerder verstrekt in het kader van een overdracht op grond van de Dublinverordening. [3] Voor de vaststelling van de identiteit als bedoeld in artikel 50, derde lid, van de Vw is dit voldoende. Dat laat echter onverlet dat eiser zijn identiteit met documenten moet onderbouwen en daarop ziet grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Verweerder heeft daarbij aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij geen document ter staving van zijn gestelde identiteit en nationaliteit heeft overgelegd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden 3a t/m 3e en de lichte gronden 4b t/m 4d die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen, niet heeft betwist. Deze gronden acht de rechtbank feitelijk juist en - in onderlinge samenhang bezien - voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef, onder a en b van de Vw daarom dragen. De beroepsgronden gericht tegen de overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer.
7. Tevens heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring wordt gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, [4] (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
8. Verweerder heeft ter zitting de voorwaarde van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, onder 1°. laten vallen, omdat eiser tot dusver niet in bewaring wordt gehouden in het kader van een terugkeerprocedure. Verweerder heeft wel de hiervoor onder rechtsoverweging 7 genoemde 2° en 3° van artikel 59b, eerste lid aanhef en onder c van de Vw gehandhaafd.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de bewaringsmaatregel niet heeft kunnen baseren op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw. Eiser bevond zich immers niet reeds in bewaring in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn. Nu de drie in artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw genoemde voorwaarden cumulatief zijn geformuleerd en niet is voldaan aan voorwaarde (1°), concludeert de rechtbank dat deze grondslag onterecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag is gelegd. Nu de maatregel ook is gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b van de Vw leidt het voorgaande niet tot een onrechtmatig opgelegde maatregel van bewaring.
10. De rechtbank overweegt ten slotte dat zij, nu zij gehouden is de maatregel van bewaring ambtshalve op rechtmatigheid te beoordelen, ook los van wat eiser zelf aanvoert geen onregelmatigheden heeft vastgesteld die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel. [5]
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Richtlijn 2008/115/EG.
5.Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 in de gevoegde zaken C-704/20 en C-39/21.