ECLI:NL:RBDHA:2023:4116

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
SGR 22/687
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering na herbeoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering door het UWV. Eiser, die als schoonmaker werkzaam was, had zich in 2013 ziek gemeld en was in 2015 afgewezen voor een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een nieuwe ziekmelding in 2020 heeft het UWV opnieuw beoordeeld en kwam wederom tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep aangetekend.

De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige beoordeling van het UWV onderzocht. Eiser voerde aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten, waaronder rugklachten, slaapapneu en astma. De rechtbank oordeelde dat het UWV zorgvuldig had gehandeld en dat de verzekeringsarts B&B alle relevante medische informatie had meegewogen. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om aan de vastgestelde belastbaarheid van eiser te twijfelen en dat de door het UWV geselecteerde functies passend waren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de WIA-uitkering door het UWV standhoudt. Eiser krijgt geen proceskosten vergoed omdat hij in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/687

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: M.A. Brouwer).

Inleiding

Het UWV heeft een herbeoordeling gedaan van de arbeidsongeschiktheid van eiser. Het UWV heeft bepaald dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dat hij daarom niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 16 december 2021.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B).
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser heeft deelgenomen, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Ook aanwezig was de zoon van eiser. De gemachtigde van het UWV heeft eveneens aan de zitting deelgenomen.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser werkte als schoonmaker voor gemiddeld 34,98 uur per week bij [bedrijfsnaam 1] B.V. Hij meldde zich op 22 november 2013 ziek voor dit werk. Het UWV heeft de aanvraag van eiser voor een WIA-uitkering per het einde van de wachttijd, 20 november 2015, afgewezen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het UWV heeft het bezwaar van eiser tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij uitspraak van 29 september 2016 [1] het hiertegen ingestelde beroep van eiser ongegrond verklaard.
2. Eiser is op 11 juni 2019 als schoonmaker in dienst getreden bij [bedrijfsnaam 2] B.V. Op 10 september 2020 heeft hij zich ziekgemeld, waarna het UWV hem per die datum ziekengeld op grond van de Ziektewet heeft toegekend, omdat hij voldoet aan de voorwaarden voor een no-riskpolis. [bedrijfsnaam 2] B.V. heeft het UWV verzocht om per 10 september 2020 een herbeoordeling op grond van de Wet WIA te doen van de arbeidsongeschiktheid van eiser, vanwege toegenomen klachten.
3. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

4. Het UWV vindt dat eiser op 10 september 2020 ongewijzigd minder dan 35% arbeidsongeschikt is en heeft daarom geweigerd om aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen.
5. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts B&B van 10 november 2021. De medische belastbaarheid van eiser is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 november 2020.
6. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) van 10 december 2021.

Wat vindt eiser

7. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij verzoekt om dat wat hij in de bezwaarprocedure naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiser voert daarnaast aan dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Hij stelt dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten. Hij ervaart veel klachten en beperkingen als gevolg van zijn rugklachten. Volgens eiser heeft de verzekeringsarts B&B te veel waarde gehecht aan het lichamelijk onderzoek naar de rug en heeft hij nagelaten om conform het protocol Aspecifieke Lage Rugpijn een multifactoriële analyse te verrichten. Hij vindt dat hij door zijn rugklachten meer beperkingen heeft, waaronder een urenbeperking in verband met zijn verstoorde nachtrust. Hij verwijst daarbij naar jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), waarbij hij stelt dat een urenbeperking ook aangenomen kan worden op basis van een combinatie van het dagverhaal, klachten en ziekten. Verder heeft eiser aangegeven dat er onvoldoende beperkingen aangenomen zijn vanwege zijn slaapapneu, astma en medicatie. Eiser acht de geduide functies niet geschikt, omdat deze zijn geselecteerd op grond van een volgens hem onjuiste FML. Ter onderbouwing van zijn standpunten heeft hij een journaal van zijn huisarts en een brief van zijn longarts overgelegd.

Wat vindt de rechtbank

8. Met betrekking tot het verzoek van eiser om alles wat in bezwaar is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen, oordeelt de rechtbank dat een dergelijk verzoek, zonder daarbij aan te geven in hoeverre de reactie van het UWV daarop tekortschiet, onvoldoende is om te spreken van een beroepsgrond waarover de rechtbank zich moet uitlaten. De rechtbank spreekt zich dan ook alleen uit over de door eiser in beroep aangevoerde tekortkomingen van het bestreden besluit.
9. Wanneer iemand bij het einde van de wachttijd geen recht heeft op een WIA-uitkering, kan dit recht later ontstaan op grond van de artikelen 48, eerste lid, onder b en 55, eerste lid, onder b van de Wet WIA. Hierbij is van belang dat er sprake is van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid (35% of meer), of volledige arbeidsongeschiktheid (80 tot 100%) en dat dit binnen vijf jaar na het einde van de wachttijd ontstaat. Ook moet dit voortkomen uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan diegene gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van arbeid.
10. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 10 september 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
Medische grondslag van het bestreden besluit
Het onderzoek
11. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts B&B heeft kennis genomen van het dossier en het bezwaar van eiser. Hij heeft eiser gesproken tijdens de hoorzitting en aanvullend lichamelijk en psychisch onderzocht. Ook heeft hij de door eiser ingebrachte medische informatie meegewogen in zijn beoordeling. Gelet hierop vindt de rechtbank dat de verzekeringsarts B&B op een zorgvuldige en duidelijke manier alle naar voren gebrachte klachten, namelijk de rugklachten, astma en slaapapneu, heeft betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts B&B aspecten van de medische situatie van eiser heeft gemist.
De beoordeling van de belastbaarheid
12. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser op 10 september 2020 in de rapporten van 10 november 2021 en 6 maart 2023 op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd.
13. Ten aanzien van de rugklachten heeft de verzekeringsarts B&B aangegeven dat er geen blijk is van ernstige bewegingsbeperkingen of van zenuwbeknelling. De acute verergering van de rugklachten is afkomstig van spierklachten, passend bij overbelasting in het werk als schoonmaker. Volgens de verzekeringsarts B&B is met de in de FML aangenomen rugbeperkingen adequaat rekening gehouden met de ingebrachte medische gegevens die zien op de rugklachten. De verzekeringsarts B&B heeft aanvullend toegelicht dat het in beroep ingebrachte huisartsenjournaal niet leidt tot nieuwe gezichtspunten ten aanzien van eisers belastbaarheid rond de datum in geding omdat hierin geen nieuwe afwijkingen aan de rug worden vermeld. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de medische beoordeling ten aanzien van de rugklachten voldoende gemotiveerd. Ten aanzien van het beroep van eiser op het protocol Aspecifieke Lage Rugpijn overweegt de rechtbank dat protocollen een hulpmiddel zijn voor de verzekeringsarts bij medisch onderzoek. De verzekeringsarts B&B is niet gehouden tot behandeling en bespreking van alle in het protocol genoemde punten. [2] In aanvulling daarop overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts B&B niet alleen zijn bevindingen van het lichamelijk onderzoek maar ook meerdere andere informatiebronnen heeft meegenomen in zijn beoordeling. De rechtbank is dan ook niet gebleken van een onjuiste toepassing van het protocol, in het bijzonder de aangevoerde multifactoriële analyse.
14. De verzekeringsarts B&B heeft toegelicht dat adequaat rekening is gehouden met de klachten aan de longen, door beperkingen aan te nemen voor zware fysieke belasting en voor de fysieke omgevingseisen. De informatie van de longarts leidt volgens de verzekeringsarts B&B niet tot een ander oordeel op de datum in geding. Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat uit de informatie van de longarts blijkt dat zijn klachten niet tijdelijk zijn gebleken. De rechtbank ziet hierin geen reden om aan de beoordeling van de verzekeringsarts B&B te twijfelen, omdat de verzekeringsarts B&B kenbaar heeft meegewogen dat eiser al sinds 2013 bekend is met longklachten en dat hier ook beperkingen voor zijn aangenomen.
15. Ten aanzien van de slaapproblemen en vermoeidheid heeft de verzekeringsarts B&B voldoende gemotiveerd dat deze klachten geen aanleiding vormen voor een urenbeperking of energetische beperkingen. De verzekeringsarts B&B heeft daartoe in zijn rapport van 6 maart 2023 gemotiveerd dat er geen sprake is van een aanzienlijke energetische beperking die volgt uit de aard en ernst van de long- of rugaandoening. Er is geen sprake van een medische noodzaak tot rusten, van een urenbeperking uit preventief oogpunt of van verminderde beschikbaarheid door intensieve behandeling. Verder leidt de verzekeringsarts B&B uit de behandeling van de slaapapneu af dat deze niet ernstig is. Het beroep van eiser op de door hem aangehaalde jurisprudentie [3] kan hem niet baten. In de aangehaalde zaak was betrokkene door een psychiater gediagnosticeerd met onder meer chronische PTSS, een depressieve stoornis en zwakzinnigheid en vond de Raad dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat, ondanks de gestelde diagnoses, geen sprake was van een beperkingen voor onder meer werktijden. Niet gesteld of gebleken is dat de (medische) feiten in die zaak overeenkomen met de feiten in de zaak van eiser. Eiser heeft ter zitting nog aangegeven dat de verzekeringsarts B&B wel lijkt uit te gaan van enige energetische beperking. Ook stelt hij dat de slaapapneu, ook als deze niet ernstig is, wel doorwerkt in zijn slaap. Hiertoe overweegt de rechtbank dat het hebben van (enige) klachten niet zonder meer betekent dat daarvoor beperkingen moeten worden aangenomen. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts B&B dat een urenbeperking niet aan de orde is.
16. De verzekeringsarts B&B heeft in het rapport van 6 maart 2023 ten aanzien van de aangevoerde klachten door de medicatie nader toegelicht dat het medicijn (rupatadine, 10mg) weinig invloed heeft op de rijvaardigheid, waarbij hij de vergelijking maakt met een alcoholpromillage van onder de 0,5 g/l. Eiser heeft ter zitting hierop gereageerd dat het effect van de medicatie voor ieder persoon verschillend is. De rechtbank ziet in de stelling van eiser geen aanleiding om te twijfelen aan de beoordeling van de verzekeringsarts B&B. De rechtbank begrijpt de toelichting van de verzekeringsarts B&B zo dat de door eiser ervaren beperkingen niet geobjectiveerd kunnen worden, op basis van zijn medicatie. Daar komt bij dat uit het in bezwaar overgelegde medicatieoverzicht volgt dat eiser pas op 30 september 2020, dus na de datum in geding, met deze medicatie is gestart.
17. In de verzekeringsgeneeskundige beoordeling kan niet uitsluitend worden afgegaan op hoe eiser zijn klachten zelf ervaart. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven, merkt de rechtbank op dat er geen medisch objectieve onderbouwing is voor het aannemen van verdergaande beperkingen op 10 september 2020.
18. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft bepaald dat eiser op 10 september 2020 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die zijn vastgesteld in de FML van 27 november 2020.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
19. De arbeidsdeskundige B&B heeft op grond van de FML van 27 november 2020 vastgesteld dat eiser niet geschikt is voor zijn eigen werk als schoonmaker, omdat deze functie zijn belastbaarheid overschrijdt. De arbeidsdeskundige B&B heeft functies gezocht die eiser in theorie nog wel kan uitvoeren. Dat heeft drie functies (en twee reservefuncties) opgeleverd.
Het gaat om:
- ( sbc-code 111180) Productiemedewerker industrie;
- ( sbc-code 265110) Assembleerder installatie, motoren, voertuigen;
- ( sbc-code 111220) Lader, losser.
20. De arbeidsdeskundige B&B heeft in haar rapport van 10 december 2021 voldoende uitgelegd waarom deze functies geschikt zijn voor eiser. De arbeidsdeskundige B&B heeft de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies geschikt zijn. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk. De stelling van eiser dat hij de functies gezien zijn klachten en beperkingen niet kan verrichten is in feite gericht tegen de vastgestelde FML. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat er geen reden is om aan die vaststelling te twijfelen. De rechtbank vindt dan ook dat het UWV voldoende duidelijk heeft gemotiveerd, dat eiser in staat is de functies te vervullen.
21. De arbeidsdeskundige B&B heeft berekend dat eiser op 10 september 2020 met de middelste van de drie geduide functies 74,85% kan verdienen van het loon dat hij verdiende met zijn eigen werk, zodat hij voor de overige 25,15% arbeidsongeschikt is.

Conclusie en gevolgen

22. Het UWV heeft terecht geweigerd om eiser per 10 september 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
23. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 27 maart 2023 door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer: SGR 16/3274.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 24 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1407.
3.De uitspraak van de Raad van 3 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:91.