ECLI:NL:RBDHA:2023:4117

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
09-174242-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van drugshandel met bijzondere voorwaarden voor de verdachte

Op 28 maart 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1980, die beschuldigd werd van het medeplegen van de handel in harddrugs en softdrugs. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar, en bijzondere voorwaarden waaronder een meldplicht en een behandelverplichting bij stichting Exodus of een soortgelijke zorgverlener. De zaak werd behandeld in twee zittingen, waarbij de verdachte bijgestaan werd door haar raadsman, mr. R.H.P. Feiner, en de officier van justitie, mr. B.A.C. Looijestijn, de bewezenverklaring van de tenlastelegging heeft geëist.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de verkoop en aflevering van cocaïne en MDMA, evenals hennep, gedurende de periode van 1 juli 2021 tot en met 17 juni 2022. De rechtbank heeft echter de verdachte vrijgesproken van twee andere ten laste gelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat zij zich bewust was van de aanwezigheid van drugs in haar woning. De rechtbank heeft haar overtuiging gebaseerd op verklaringen van getuigen en de rol die de verdachte speelde in de drugshandel, waarbij zij ook betrokken was bij het vervoer van drugsgebruikers en het aansturen van anderen in de drugshandel.

De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. Ondanks de ernst van de feiten, heeft de rechtbank besloten om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gezien de relatief beperkte rol van de verdachte in vergelijking met haar partner. De rechtbank heeft ook de teruggave van de in beslag genomen Volkswagen Golf gelast, nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/174242-22
Datum uitspraak: 28 maart 2023
Tegenspraak

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ,
BRP- [adres] .

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 29 september 2022 (regie) en op de terechtzitting van 14 maart 2023 (inhoudelijke behandeling).
De verdachte, bijgestaan door haar raadsman mr. R.H.P. Feiner, is op de terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. B.A.C. Looijestijn heeft gerekwireerd bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde. Hij heeft gevorderd:
- dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting bij stichting Exodus of een soortgelijke zorgverlener;
  • dat de verdachte daarnaast wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis; en
  • dat de onder de verdachte inbeslaggenomen Volkswagen Golf met het [kenteken]
aan haar zal worden teruggeven.

De tenlasteleggingAan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage A aan dit vonnis gehecht.

Vrijspraken

Op 17 juni 2022 zijn in de slaapkamer van de zoon van de verdachte een hoeveelheid cocaïne en een hoeveelheid hennep aangetroffen. De verdachte wordt ervan beschuldigd dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het bezit van deze harddrugs en softdrugs (feiten 3 en 4). De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van deze drugs in haar woning en daar een zekere beschikkingsmacht over had, en zal haar om die reden vrijspreken van feiten 3 en 4.

De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

Bewijsoverwegingen

standpunten verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat de verdachte zou moeten worden vrijgesproken van de feiten 1 (medeplegen van onder meer het verkopen van harddrugs) en 2 (medeplegen van onder meer het verkopen van softdrugs) omdat uit het dossier onvoldoende blijkt hoe significant haar bijdrage is geweest aan deze feiten. Het dossier bevat volgens hem aanwijzingen dat haar bijdrage hieraan beperkt is en meer lijkt op medeplichtigheid.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de pleegperiode van deze feiten dient te worden ingekort en dat op basis van het dossier slechts een bewezenverklaring kan volgen van een pleegperiode die aanvangt vanaf november 2021.
oordeel van de rechtbank
Uit het dossier blijkt dat vanuit en rondom de woning van de verdachte drugs zijn verkocht (zie onder meer de bevindingen van de beelden die activiteiten rondom deze woning hebben vastgelegd) en dat haar partner [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) op diverse locaties softdrugs en harddrugs heeft afgeleverd en verkocht (zie de verklaringen van harddrugsgebruikers
[naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en de verklaring van softdruggebruikers
[naam 5] en [naam 6] ).
Uit het dossier blijkt ook dat [medeverdachte] er van wordt verdacht te hebben samengewerkt met diverse (minderjarige) loopjongens met betrekking tot zijn softdrugs- en harddrugshandel, dat hij softdrugs en harddrugs aan hen heeft verstrekt en zij vervolgens softdrugs en harddrugs voor hem hebben afgeleverd en verkocht (zie onder meer de politieverklaringen [naam 7] (hierna: [naam 7] ) en de getuigenverklaring van [getuige] , de zus van een van deze loopjongens).
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de rol die de verdachte heeft gehad bij voornoemde softdrugs- en harddrugshandel, van voldoende gewicht is geweest om haar als medepleger aan te kunnen merken.
Op basis van de verklaring van harddrugsgebruiker [naam 1] , softdrugsgebruiker
[naam 6] , [getuige] en de verklaringen die de verdachte zelf heeft afgelegd, concludeert de rechtbank dat de [medeverdachte] diverse malen met de auto heeft gebracht naar verkoopafspraken met drugsgebruikers en dat zij ook loopjongens diverse malen heeft gebracht naar verkoopafspraken met drugsgebruikers. Ook heeft zij, blijkens de verklaring van harddrugsgebruiker [naam 2] (hierna: [naam 2] ), zelf cocaïne verstrekt.
Daarnaast heeft de verdachte een aansturende rol gehad met betrekking tot de hiervoor beschreven drugshandel. De rechtbank wijst in dit kader op het feit dat zij in de tenlastegelegde periode meerdere berichten naar [naam 7] heeft gestuurd waarin drugsgerelateerde termen werden gebruikt en waarin zij bijvoorbeeld tegen hem zei naar welke locatie hij toe moest rijden om drugs af te leveren (zie proces-verbaal van bevindingen, p. 189 e.v.).
De hiervoor beschreven rol die de verdachte heeft gehad bij de handel in softdrugs- en harddrugshandel, was naar het oordeel van de rechtbank van voldoende gewicht om haar als medepleger van de aan haar onder 1 en 2 ten laste gelegde opiumfeiten aan te kunnen merken. Ook acht zij, gelet op de genoemde verklaringen, wettig en overtuigend bewezen dat zij hierbij nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte] en diverse loopjongens, waaronder [naam 7] .
Anders dan de raadsman heeft betoogd, ziet de rechtbank geen aanleiding om de pleegperiode van feit 1 in te korten. Hierbij acht zij van belang dat uit voornoemde verklaring van [naam 2] blijkt dat de verdachte zelfs al voor de pleegperiode betrokken was bij de haar tenlastegelegde handel in harddrugs en dus in ieder geval vanaf het begin van de ten laste gelegde pleegperiode, te weten vanaf juli 2021.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om de pleegperiode van feit 2 in te korten. Zij ziet op basis van politieverklaringen van [naam 7] geen reden aan te nemen dat de verdachte pas op een later moment als medepleger betrokken is geraakt bij de handel in softdrugs.
Gelet op het aantal klanten die [naam 7] blijkens zijn politieverklaringen per week had die softdrugs van hem kochten en de duur van de pleegperiode van feit 2, concludeert de rechtbank dat de verdachte en haar mededaders van het plegen van feit 2 een gewoonte hebben gemaakt.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich gedurende de gehele ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne en MDMA (feit 1) en dat zij zich gedurende de gehele tenlastegelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van hennep (feit 2) en dat zij en haar mededaders van het laatstgenoemde feit een gewoonte hebben gemaakt.

De bewezenverklaring

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1
zij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 juli 2021 tot en met 17 juni 2022 te Schoonhoven, gemeente Krimpenerwaard, en andere plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne of MDMA, zijnde middel
enals bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
zij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 juli 2021 tot en met 17 juni 2022 te Schoonhoven, gemeente Krimpenerwaard, en andere plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, zulks terwijl zij, verdachte en haar mededaders van het plegen van voormeld feit een gewoonte hebben gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

De strafoplegging

Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich gedurende ruim 11 maanden samen met anderen schuldig gemaakt aan de handel in harddrugs en softdrugs. De handel in drugs en het gebruik van drugs leidt veelal, direct en indirect, tot vele andere vormen van criminaliteit. Deze middelen kunnen daarnaast schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen voor de gebruikers daarvan met zich meebrengen. Door deze strafbare feiten te plegen heeft de verdachte bijgedragen aan de verspreiding van deze middelen. Zij heeft zich kennelijk laten leiden door geldelijk gewin en zich geen rekenschap heeft gegeven van de gevolgen van haar handelen. De rechtbank acht het extra kwalijk dat de drugs ook werd verhandeld vanaf en rondom haar woning, waar ook haar kinderen woonachtig zijn en dat er meerdere minderjarige jongens lijken te zijn ingezet als loopjongens voor deze drugshandel.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte, blijkens haar strafblad van 21 februari 2023, niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en de relatief beperkte rol die zij in vergelijking tot haar partner [medeverdachte] heeft gehad bij de handel in softdrugs en harddrugs, zal de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank zal een voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen, conform de eis van de officier van justitie, ook al komt zij tot een andere bewezenverklaring.
Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank, conform het reclasseringsadvies van 13 maart 2023, als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting bij stichting Exodus of een soortgelijke zorgverlener koppelen.
Het inbeslaggenomen voorwerp
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de onder haar inbeslaggenomen Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken].

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de daarbij behorende lijsten I en II.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;

bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 (twee) jarenvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland, adres Bezuidenhoutseweg 179, 2594 AH Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering dat nodig acht, onder behandeling stelt van stichting Exodus of een soortgelijke zorginstelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens die instelling worden gegeven;
veroordeelt de verdachte tevens tot:

een taakstraf voor de tijd van 240 (tweehonderdenveertig) uren;

beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de tijd van
120 (honderdtwintig) dagen;
het inbeslaggenomen voorwerp
gelast de teruggave aan de verdachte van het onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerp, te weten een Volkswagen Golf met het [kenteken] .
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.A. Sturm, voorzitter,
mr. L.C. Bannink, rechter,
mr. H.H.J. Zevenhuizen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.Th. Boeter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 maart 2023.

Bijlage A: Tenlastelegging

1
zij op een of meerdere tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1
juli 2021 tot en met 17 juni 2022 te Schoonhoven, gemeente Krimpenerwaard, en/of
een of meer andere tot op heden onbekend gebleven plaats(en), in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een (gebruikers)hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA,
zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
zij op een of meerdere tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1
juli 2021 tot en met 17 juni 2022 te Schoonhoven, gemeente Krimpenerwaard, en/of
een of meer andere tot op heden onbekend gebleven plaats(en), in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
(telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een (gebruikers)hoeveelheid, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30
gram hennep, zijnde hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet, zulks terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) van het plegen van
voormeld feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
3
zij op of omstreeks 17 juni 2022 te Schoonhoven, gemeente Krimpenerwaard, in elk
geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans
alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2 gram (netto), in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4
zij op of omstreeks 17 juni 2022 te Schoonhoven, gemeente Krimpenerwaard, in elk
geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans
alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 58,5 gram, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep, een middel als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde
lid van artikel 3a van die wet.