In deze zaak heeft eiser op 18 juli 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 24 januari 2022 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 27 oktober 2022 de asielaanvraag van eiser ingewilligd. Eiser heeft echter niet tijdig gereageerd op het verzoek van de rechtbank om een reactie op het alsnog genomen besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiser heeft op 24 januari 2022 een asielaanvraag ingediend, en op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) dient binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking te worden gegeven. De rechtbank constateert dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden om deze termijn te verlengen, wat betekent dat verweerder uiterlijk op 24 juli 2022 een beslissing had moeten nemen.
Eiser heeft verweerder op 30 juni 2022 in gebreke gesteld, maar de rechtbank oordeelt dat de beslistermijn ten tijde van het indienen van de ingebrekestelling nog niet was verstreken. Hierdoor is de ingebrekestelling prematuur en voldoet het beroep niet aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. De rechtbank verklaart het beroep dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.