ECLI:NL:RBDHA:2023:4125
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in asielzaak na intrekking beroep
In deze zaak heeft verzoeker op 21 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 24 september 2021 was ingediend. Op 21 juli 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, de asielaanvraag van verzoeker ingewilligd. Na deze beslissing heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om een vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan verzoeker tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen tijdens het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Gelet op deze omstandigheden is het verzoek om vergoeding van de proceskosten kennelijk gegrond. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten die verzoeker heeft gemaakt, welke zijn vastgesteld op € 418,50. Dit bedrag is berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), waarbij de rechtbank de wegingsfactor 'licht' heeft toegepast, aangezien het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.