ECLI:NL:RBDHA:2023:4175

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
C/09/554424/HA ZA 18-652
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van woning en overwaarde bedrijfspand tussen ex-echtgenoten na ontbinding van het huwelijk

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om de verdeling van de woning en de overwaarde van een bedrijfspand tussen ex-echtgenoten na de ontbinding van hun huwelijk. De partijen, aangeduid als de vrouw en de man, waren van 11 augustus 2008 tot 11 maart 2016 met elkaar getrouwd in gemeenschap van goederen. De vrouw vordert een gebruiksvergoeding voor de woning en het bedrijfspand, terwijl de man (voorwaardelijk) vergoeding van de door hem betaalde lasten voor deze onroerende zaken vordert. Tijdens de procedure is gebleken dat partijen in 2018 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten over de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap, maar dat deze niet is uitgevoerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man de woning moet verkrijgen, mits hij aan bepaalde voorwaarden voldoet, en dat de overwaarde van zowel de woning als het bedrijfspand moet worden verdeeld in een verhouding van twee derde voor de man en een derde voor de vrouw. De rechtbank heeft ook bepaald dat de man de kosten van de levering van de woning moet dragen en dat partijen zich moeten inzetten voor de verkoop van de woning aan een derde indien de man niet aan de voorwaarden voldoet. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Zaaknummer / rolnummer: C/09/554424 / HA ZA 18-652
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 17 maart 2023
in de zaak van
[eiseres]te [plaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.A.M. Zeeman te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, voorheen mr. M.W. Kuiper te Rijswijk,
tegen
[gedaagde]te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. P. Vellekoop te Honselersdijk, gemeente Westland.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 oktober 2016, met producties 1 t/m 6;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie, met producties 1 t/m 5;
  • het B8-formulier van 14 december 2017 met producties 7 t/m 9, namens de vrouw;
  • het B16-formulier van 19 december 2017 met producties 6 t/m 12, namens de man;
  • het e-mailbericht van 21 december 2017, met producties 13 t/m 16, namens de man;
  • het e-mailbericht van 22 december 2017, met twee bijlagen, namens de vrouw;
  • het proces-verbaal van 4 januari 2018 van de comparitie van partijen, met daarin opgenomen een vaststellingsovereenkomst en het verzoek tot doorhaling van de zaak;
  • het B6-formulier van 23 mei 2018 met het verzoek tot opbrenging van de doorgehaalde zaak, namens de vrouw;
  • de rolbeslissing van 29 november 2018 waarbij de zaak naar de parkeerrol is verwezen in verband met mediation;
  • het B6-formulier van 24 juni 2022 met het verzoek tot opbrenging, namens de vrouw;
  • het tussenvonnis van 3 augustus 2022, waarin de mondelinge behandeling is bevolen;
  • het e-mailbericht van 9 december 2022, met productie 17, namens de man;
  • de brief van 9 december 2022, met producties 18 t/m 20, namens de vrouw;
  • de comparitie van 19 december 2022, waarbij zijn verschenen mevrouw [eiseres], bijgestaan door haar advocaat voornoemd en de heer [gedaagde], bijgestaan door zijn advocaat voornoemd;
  • de akte houdende overlegging nieuwe producties, met producties 18 t/m 21, namens de man;
  • de akte uitlating standpunt, tevens akte overlegging producties, tevens akte vermeerdering eis, namens de vrouw;
  • het B16-formulier van 13 maart 2023, met producties 22 t/m 25, namens de man;
  • het B16-formulier van 14 maart 2023, met een aanvulling bij producties 24, namens de man;
  • het B16-formulier van 17 maart 2023, met productie 26, namens de man;
  • de voortzetting van de comparitie van 17 maart 2023, waarbij zijn verschenen mevrouw [eiseres], bijgestaan door haar advocaat voornoemd en de heer [gedaagde], bijgestaan door zijn advocaat voornoemd.
1.2.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de comparities van 19 december 2022 en 17 maart 2023 is besproken. Deze aantekeningen maken deel uit van het griffiedossier. Na afloop van de comparitie van 17 maart 2023 heeft de rechtbank, na een korte schorsing, met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

2.De beslissing

De rechtbank:
in conventie en in reconventie
toedeling van de woning aan de man
2.1.
deelt de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning) toe aan de man, onder de ontbindende voorwaarde dat hij uiterlijk op 1 juni 2023 aan de vrouw aantoont dat hij in staat is (i) de volledige eigendom van de woning te verkrijgen en (ii) de vrouw te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypotheek. Dit moet hij doen door afgifte aan de vrouw van een onvoorwaardelijke offerte tot verstrekking van een hypotheek of daaraan gelijke documentatie;
2.2.
bepaalt dat indien aan de hiervoor onder (i) en (ii) genoemde voorwaarden wordt voldaan de woning zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een maand nadat aan de voorwaarden is voldaan, zal worden overdragen aan de man. De vrouw verkrijgt hierdoor een vordering uit hoofde van overbedeling op de man, zijnde € 128.296, minus de helft van de aflossingen die de man na 1 januari 2023 heeft gedaan. Dit bedrag moet de man aan de vrouw voldoen op het moment van de levering van de woning aan hem;
2.3.
bepaalt dat de man de kosten van levering van de woning aan hem dient te dragen;
ingeval van verkoop en levering van de woning aan een derde
2.4.
bepaalt dat indien
nietaan de hiervoor onder (i) en (ii) genoemde voorwaarden wordt voldaan, de woning zal worden verkocht en geleverd aan een derde, waartoe partijen gezamenlijk binnen twee weken een verkoopopdracht zullen verstrekken aan Schieland Borsboom Makelaars. Deze opdracht zal inhouden dat de makelaar, tegen het in de branche gebruikelijke tarief, de vraagprijs en de laatprijs van de woning bindend zal vaststellen en alle overige werkzaamheden in het kader van de verkoop van de woning zal verrichten;
2.5.
bepaalt dat partijen zich verplichten het makelaarskantoor alle medewerking te verlenen die nodig is voor de verkoop van de woning, waaronder maar niet beperkt tot het opruimen van de woning voor het maken van foto’s en het bezichtigen van de woning door potentiële kopers;
2.6.
bepaalt dat partijen zo snel als mogelijk in dienen te stemmen met een op de woning uitgebracht bod als dit ten minste gelijk is aan de door het makelaarskantoor bindend vastgestelde laatprijs. Zij ondertekenen binnen vijf dagen na het verzoek hiertoe van het makelaarskantoor de koopovereenkomst waarin dit wordt vastgelegd en zij tekenen op de in de koopovereenkomst vastgestelde leveringsdatum de leveringsakte;
2.7.
bepaalt dat partijen bij verkoop van de woning aan een derde ieder de helft van de kosten dragen van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering;
2.8.
bepaalt dat partijen de hypothecaire geldlening op het moment dat de woning aan een derde wordt geleverd zullen aflossen uit de verkoopopbrengst van de woning. De overwaarde zal in de verhouding twee derde voor de man en een derde voor de vrouw tussen partijen worden verdeeld, waarbij de helft van de door de man verrichtte aflossingen vanaf 1 januari 2018 in mindering komt op wat de vrouw aan overwaarde ontvangt;
2.9.
bepaalt dat de man aan de vrouw, op het moment dat de woning aan een derde wordt geleverd, een bedrag van € 32.936,50 moet betalen in verband met de overwaarde van het bedrijfspand, op welk bedrag in mindering komt de helft van de na 1 januari 2023 op de aan het bedrijfspand verbonden hypotheek verrichtte aflossingen;
in alle gevallen
2.10.
bepaalt dat wanneer één van partijen niet binnen de hiervoor genoemde termijnen zijn of haar medewerking verleent aan de overdracht van de woning aan de man of aan een derde, dit vonnis op de voet van artikel 3:300 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in de plaats treedt van het deel van de opdracht aan de makelaar, de schriftelijke koopovereenkomst of de notariële akte van levering, waaruit blijkt dat die partij opdracht geeft tot bemiddeling, de woning (mede) verkoopt dan wel (mede) levert aan de koper;
2.11.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
2.12.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
2.13.
wijst het meer of anders gevorderde af.

3.De beoordeling in conventie en in reconventie

Inleiding

3.1.
Partijen zijn van 11 augustus 2008 tot 11 maart 2016 met elkaar getrouwd geweest, in gemeenschap van goederen. Zij hebben beiden vorderingen ingesteld die zien op de verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen. Daarnaast vordert de vrouw een gebruiksvergoeding voor de woning en het bedrijfspand en vordert de man (voorwaardelijk) vergoeding van de door hem betaalde lasten voor de woning en het bedrijfspand.
3.2.
Partijen hebben op 4 januari 2018 een vaststellingsovereenkomst met elkaar gesloten met betrekking tot de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap (hierna: de vaststellingsovereenkomst). In de vaststellingsovereenkomst zijn partijen, voor zover hier van belang, met elkaar overeengekomen dat de woning aan de man wordt toegedeeld, onder de ontbindende voorwaarde dat de man uiterlijk 15 april 2018 aantoont dat hij in staat is de vrouw te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, voortvloeiende uit de hypothecaire geldlening. Ook kwamen partijen overeen dat de man aan de vrouw bij levering van de woning aan de man een bedrag van € 26.000 moet betalen wegens overbedeling in het kader van de in de vaststellingsovereenkomst overeengekomen verdeling. Partijen hebben aan dit gedeelte van de vaststellingsovereenkomst geen uitvoering gegeven. De woning is dus niet aan de man geleverd en partijen zijn nog altijd hoofdelijk aansprakelijk voor de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening. Wel heeft de man in verband met de overbedeling een bedrag van € 15.000 gestort op de derdengeldenrekening van zijn advocaat. Voor het overige hebben partijen de ontbonden gemeenschap van goederen verdeeld conform de vaststellingsovereenkomst.
3.3.
Tijdens de comparitie van 19 december 2022 hebben partijen het volgende met elkaar afgesproken. De woning zal worden getaxeerd naar de huidige waarde door de makelaar die de woning in 2019 heeft getaxeerd, of door een door partijen in onderling overleg gekozen makelaar. Partijen zullen de kosten van de taxatie bij helfte delen. De man zal het taxatierapport van het bedrijfspand aan de vrouw doen toekomen. Aan de hand van beide taxatierapporten gaan partijen met elkaar in gesprek over een minnelijke regeling over de verdeling van de overwaarde van de woning en het bedrijfspand.
3.4.
Na de comparitie van 19 december 2022 heeft de man bij akte houdende overlegging nieuwe producties bericht dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt. De man heeft vervolgens de volgende stukken overgelegd:
 een taxatierapport van de woning;
 een rapport waarin de waarde van het bedrijfspand is vermeld;
 jaaroverzichten hypotheek Obvion 2017-2022 met betrekking tot de woning;
 overzicht verrekenposten met onderliggende stukken;
 overzicht kosten bedrijfspand;
 gegevens hypotheek bedrijfspand;
 aanslagen gemeentelijke belastingen bedrijfspand 2018-2022.
3.5.
Aangezien het partijen niet is gelukt om afspraken met elkaar te maken over de nog openstaande punten, heeft de rechtbank daarover geoordeeld en beslist. De motivering voor de beslissing is als volgt.
De verdeling van de overwaarde van de woning en het bedrijfspand
3.6.
Partijen hebben in januari 2018 afspraken met elkaar gemaakt met de bedoeling de financiële gevolgen van de ontbinding van hun huwelijk finaal af te wikkelen. Partijen hebben in de vaststellingsovereenkomst een ontbindende voorwaarde opgenomen in verband met de financiering. De man stelt dat hij destijds in staat was de vrouw te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en verwijst ter onderbouwing naar een brief van 5 februari 2018 van zijn financieel adviseur, welke brief hij destijds naar de vrouw heeft doorgestuurd. De vrouw betwist dat zij die brief tijdig heeft ontvangen en stelt dat zij de brief pas aan het eind van de hoger beroep procedure in de alimentatiezaak voor het eerst heeft gezien. De rechtbank laat in het midden of de brief van de financieel adviseur de vrouw tijdig bereikt heeft, omdat niet duidelijk is welke consequenties partijen daaraan verbinden.
3.7.
Vast staat dat de vrouw geen beroep heeft gedaan op de ontbindende voorwaarde uit de vaststellingsovereenkomst. De rechtbank stelt vast dat nergens uit blijkt dat de vaststellingsovereenkomst zou zijn ontbonden en dat partijen daar ook niet om hebben gevraagd. De rechtbank concludeert daarom dat de vaststellingsovereenkomst niet is ontbonden.
3.8.
Verder staat vast dat de alimentatieprocedure veel tijd in beslag heeft genomen. Daarna heeft het mediation traject dat hangende deze procedure heeft plaatsgevonden door allerlei omstandigheden lang – in totaal circa drie jaar – geduurd. Maar het lange tijdsverloop na het tekenen van de vaststellingsovereenkomst is in principe geen reden om van de gemaakte afspraken af te wijken. In beginsel zijn partijen dus nog altijd gebonden aan de vaststellingsovereenkomst, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid anders voortvloeit. De rechtbank is van oordeel dat dit hier het geval is en dat het niet redelijk is dat partijen na vijf jaar en onder de huidige omstandigheden over en weer nog onverkort aan de vaststellingsovereenkomst gebonden zijn. Immers, sinds het moment waarop partijen de afspraken met elkaar maakten zijn de prijzen op de woningmarkt sterk gestegen. Daarom is sprake van een uitzonderlijke situatie en is het niet redelijk de woning toe te delen aan de man onder de voorwaarden die partijen in de vaststellingsovereenkomst zijn overeengekomen. Dat zou onevenredig nadelig uitpakken voor de vrouw, terwijl haar – evenals de man – niet in overwegende mate een verwijt kan worden gemaakt dat de alimentatieprocedure en het mediationtraject zo lang hebben voortgeduurd, zoals hierna nader toegelicht.
3.9.
Hoewel partijen nu dus niet meer volledig aan het onderdeel van de afspraken uit de vaststellingsovereenkomst die zien op de indertijd bepaalde overbedelingsvergoeding zijn gebonden, is het naar het oordeel van de rechtbank ook niet zo dat de hele afspraak komt te vervallen en dat naar de huidige waarde moet worden verdeeld. Het tijdsverloop zou dan nadeliger uitpakken voor de man, hetgeen eveneens onredelijk zou zijn.
3.10.
De rechtbank acht het redelijk om de overwaarde van de woning en het bedrijfspand te verdelen in de verhouding twee derde voor de man en een derde voor de vrouw. De rechtbank wijkt hiermee af van de reguliere verdeling die uit de eigendomsverhouding voortvloeit, te weten ieder de helft. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de oorzaak van de vertraging niet nadrukkelijk bij één van partijen kan worden neergelegd. Partijen zijn beiden in hoger beroep gegaan tegen de alimentatiebeschikking, wat volgens de man een belangrijke factor is geweest voor de vertraging bij het aanvragen van de financiering. Dat is niet weersproken door de vrouw.
De overwaarde van de woning
3.11.
Partijen zijn het er over eens dat de huidige marktwaarde van de woning € 495.000 bedraagt en dat de taxatiewaarde in 2017 € 284.000 bedroeg. Deze taxatiewaarde heeft ten grondslag gelegen aan de vaststellingsovereenkomst. Ook zijn partijen het er over eens dat de hoogte van de hypotheek nu nog € 100.234 bedraagt. Hieruit volgt dat de overwaarde van de woning € 394.766 bedraagt. Deze waarde neemt de rechtbank mee in de berekening.
De overwaarde van het bedrijfspand
3.12.
Het bedrijfspand is op 30 maart 2022 aan de man geleverd en de vrouw is daarbij ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de hypothecaire geldlening. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling van 17 maart 2023 verklaard dat hij het voor het berekenen van de overbedelingsvergoeding met de vrouw eens is om uit te gaan van de huidige waarde van het bedrijfspand en niet van de waarde op de datum van verdeling, te weten 30 maart 2022.
3.13.
Partijen zijn het niet eens over de huidige waarde van het bedrijfspand. De man heeft een rapport overgelegd (productie 19) van 14 juni 2021, waarin staat dat de waarde op dat moment € 210.000 bedroeg. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat dit de waardebepaling is die is opgesteld met het oog op de inbreng van het bedrijfspand in zijn bv. De vrouw stelt dat niet uitgegaan kan worden van de waarde van € 210.000. Het rapport is een soort herwaardering en geen volledig taxatierapport. Bovendien is de WOZ-waarde van 2022, dus de waarde van het jaar ervoor, € 230.000. Dat is hoger dan de waarde in het rapport, zodat die waarde volgens de vrouw niet juist kan zijn.
3.14.
De rechtbank is met de vrouw van oordeel dat de door de man gestelde waarde van € 210.000 niet onverkort kan worden gebruikt bij het bepalen van de overbedelingssom.
Vast staat dat de waarde van het bedrijfspand per 12 februari 2019 € 190.000 bedroeg. Gelet op de waardestijging ten opzichte van 2019 en de WOZ-waarde per 1 januari 2021 van € 230.000 acht de rechtbank het redelijk om rekening te houden met een waardestijging van € 10.000 per jaar. De rechtbank gaat daarom voor de berekening van de overwaarde schattenderwijs uit van een huidige marktwaarde van het bedrijfspand van € 230.000.
3.15.
Partijen zijn het er over eens dat de hoogte van de hypotheek op dit moment € 78.425 bedraagt. Hieruit volgt dat de overwaarde van het bedrijfspand per vandaag € 151.575 bedraagt.
Totale overwaarde
3.16.
De totale overwaarde van de woning en het bedrijfspand samen is € 546.341 (€ 394.766 plus € 151.575). Een derde van de overwaarde komt de vrouw toe en twee derde komt de man toe. Dat betekent dat de vrouw een bedrag van € 182.114 toekomt en de man een bedrag van € 364.227.
Aflossingen
3.17.
Vast staat dat de vrouw sinds november 2016 niet heeft meebetaald aan de hypotheek. Dit geldt zowel voor de hypotheek op de woning als voor de hypotheek op het bedrijfspand. De man heeft alle lasten betaald en heeft ook afgelost op beide hypotheken. De aflossingen hebben invloed op de overwaarde. De aflossingen verlagen immers de hypothecaire geldleningen en verhogen daarmee de overwaarde. Aanzien partijen ieder voor de helft eigenaar zijn, zal de rechtbank de helft van de aflossingen verrekenen met de overwaarde. De rechtbank gaat daarbij uit van situatie op 1 januari 2018 en zal de helft van de aflossingen sinds 1 januari 2018 van de hiervoor berekende overwaarde aftrekken.
3.18.
Per 1 januari 2018 bedroeg de hypotheek op de woning € 172.693. De huidige stand van de hypotheek is € 100.234. De man heeft dus een bedrag van € 72.459 afgelost op deze hypotheek.
3.19.
Per 1 januari 2018 bedroeg de hypotheek op bedrijfspand € 113.602. De huidige stand van de hypotheek is € 78.425. De man heeft dus een bedrag van € 35.177 afgelost op deze hypotheek.
3.20.
In totaal heeft de man € 107.636 afgelost. De vrouw moet de man de helft hiervan, dat is € 53.818, vergoeden.
Conclusie
3.21.
Van het bedrag van € 182.114 dat de vrouw toekomt in verband met de overbedeling moet een bedrag van € 53.818 worden afgetrokken wegens de door de man verrichtte aflossingen. Dit betekent dat de man de vrouw een bedrag van € 128.296 moet betalen bij de toedeling van de woning aan hem. Van dit bedrag moet de helft van de aflossingen sinds 1 januari 2023 nog worden afgetrokken.
3.22.
De verplichting uit de vaststellingsovereenkomst tot betaling van € 26.000 komt hiermee te vervallen. Het bedrag uit deze uitspraak komt daarvoor in de plaats.
3.23.
Als de man niet uiterlijk op 1 juni 2023 aan de vrouw aantoont dat hij in staat is de volledige eigendom van de woning te verkrijgen en de vrouw te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypotheek, moet de woning worden verkocht. De overwaarde zal dan in de verhouding twee derde voor de man en een derde voor de vrouw tussen partijen worden verdeeld, waarbij de helft van de door de man verrichtte aflossingen vanaf 1 januari 2018 in mindering komt op wat de vrouw aan overwaarde ontvangt. Dit brengt ook mee dat de man aan de vrouw, op het moment dat de woning aan een derde wordt geleverd, een derde gedeelte van de overwaarde van het bedrijfspand moet betalen. De overwaarde van het bedrijfspand per vandaag bedraagt € 151.575. Een derde daarvan is € 50.525. Daarop komt in mindering de helft van de aflossingen die zien op de hypotheek die is verbonden aan het bedrijfspand. Dit is een bedrag van € 17.588,50 (€ 35.177 : 2), zodat resteert te betalen een bedrag van € 32.936,50. De helft van de na 1 januari 2023 op de hypotheek van het bedrijfspand verrichtte aflossingen komt hierop nog in mindering.
Medewerking en dwangsom
3.24.
De man vordert veroordeling van de vrouw haar medewerking te verlenen aan de verdeling en heeft daar geen dwangsom aan verbonden. De vrouw vordert op haar beurt veroordeling van de man zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning, op straffe van een dwangsom van € 200 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat de man in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen.
3.25.
De rechtbank heeft partijen beiden veroordeeld om mee te werken aan wat nodig is om de overdracht van de woning te realiseren en ziet geen aanleiding om daar een dwangsom aan te verbinden.
Gebruiksvergoeding, hypotheeklasten en eigenaarslasten
3.26.
De vrouw vordert een gebruiksvergoeding van de man voor het gebruik van de woning en het bedrijfspand. Zij legt hieraan het volgende ten grondslag. De man verblijft sinds november 2016 alleen in de woning. De vrouw heeft sindsdien niet meer het genot van de woning, die wel haar mede-eigendom is. Verder heeft de man altijd het uitsluitend gebruik van het bedrijfspand gehad. Gelet op het bepaalde in artikel 3:169 BW dient de man de vrouw daarom schadeloos te stellen. De vrouw berekent de gebruiksvergoeding aan de hand van de commerciële huurprijs van zowel de woning als het bedrijfspand. Subsidiair maakt de vrouw aanspraak op een gebruiksvergoeding die naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld moet worden op de helft van de woonlasten waarvoor zij draagplichtig mocht zijn.
3.27.
De man maakt voorwaardelijk aanspraak op een bijdrage van de vrouw ter hoogte van de helft van de eigenaarslasten van de woning en het bedrijfspand. Sinds november 2016 betaalt de man alle aan de woning verbonden lasten en de man heeft de aan het bedrijfspand verbonden lasten altijd voor zijn rekening genomen. Omdat partijen beiden eigenaar zijn, moeten zij ieder de helft van de lasten betalen, aldus de man.
3.28.
Voor wat betreft de (woon)lasten stelt de rechtbank voorop dat partijen op grond van het bepaalde in artikel 3:172 BW na beëindiging van het huwelijk en tot aan de datum van verkoop en levering van de woning en het bedrijfspand in beginsel naar evenredigheid van hun aandeel, in dit geval ieder voor de helft, moeten bijdragen in de eigenaarslasten van de woning en het bedrijfspand. Voorts bepaalt artikel 3:169 BW dat iedere deelgenoot bevoegd is een gemeenschappelijk goed te gebruiken. De Hoge Raad heeft bepaald dat dit artikel ook meebrengt dat de deelgenoot die het goed met uitsluiting van de ander gebruikt, verplicht is de ander schadeloos te stellen voor het feit dat hij geen gebruik kan maken van zijn eigendom, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding (Hoge Raad 22 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA9143). Deze vergoeding wordt toegekend als de rechter dat redelijk en billijk vindt.
3.29.
Vast staat dat de vrouw de woning in november 2016 heeft verlaten en dat de man sindsdien de hypotheeklasten en overige eigenaarslasten volledig voldoet. Het bedrijfspand is altijd in gebruik geweest bij de man en hij heeft altijd alle lasten daarvoor gedragen. Bij deze stand van zaken is het redelijk dat de gebruiksvergoeding gelijk is aan de helft van de hypotheeklasten en overige (woon)lasten, zodat deze tegen elkaar weggestreept worden. Daarbij is van belang dat niet is gesteld of gebleken dat partijen daarmee onredelijke woonlasten hadden en/of dat de een daarmee ten opzichte van de ander onredelijk wordt bevoordeeld of juist benadeeld. De man hoeft de vrouw dus geen vergoeding te betalen en de vrouw hoeft de man geen vergoeding te betalen.
3.30.
De rechtbank wijs de vordering van de vrouw af en komt daarom niet toe aan de beoordeling van de voorwaardelijke vordering van de man.
Proceskosten
3.31.
Deze procedure betreft een geschil tussen voormalige echtgenoten. Dit vindt de rechtbank een reden om de proceskosten te compenseren. Dat betekent dat beide partijen hun eigen proceskosten moeten betalen.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. R.C. Hartendorp, rechter, en in het openbaar uitgesproken in de aanwezigheid van de griffier, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op 27 maart 2023.
WAARVAN PROCES-VERBAAL