In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, is op 8 maart 2023 een tussenuitspraak gedaan in een bevoegdheidsincident. De zaak betreft de (financiële) afwikkeling van de samenlevingsrelatie tussen de man en de vrouw. De man heeft in de hoofdzaak gevorderd dat de rechtbank de inboedelgoederen aan hem toedeelt en de vrouw veroordeelt tot afgifte van deze goederen, op straffe van een dwangsom. Daarnaast vordert hij een bedrag van € 7.500 van de vrouw, omdat hij diverse bedragen voor haar heeft voorgeschoten, gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking.
De vrouw heeft verzocht om de zaak te verwijzen naar de kamer voor kantonzaken, met de stelling dat de vorderingen minder dan € 25.000 bedragen. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat zij bevoegd is om van de vorderingen van de man kennis te nemen, omdat het gaat om een verdeling op basis van artikel 3:185 BW. De rechtbank heeft de incidentele vordering van de vrouw afgewezen en de beslissing over de proceskosten in het incident aangehouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak.
De vrouw heeft nog niet geantwoord in de hoofdzaak, en de rechtbank heeft bepaald dat de zaak op 19 april 2023 weer op de rol zal komen voor conclusie van antwoord. Iedere verdere beslissing is aangehouden. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. A.C. Bordes.