ECLI:NL:RBDHA:2023:4179

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
C/09/639543 / HA ZA 22-1026
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in verdelingszaak op basis van artikel 3:185 BW

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, is op 8 maart 2023 een tussenuitspraak gedaan in een bevoegdheidsincident. De zaak betreft de (financiële) afwikkeling van de samenlevingsrelatie tussen de man en de vrouw. De man heeft in de hoofdzaak gevorderd dat de rechtbank de inboedelgoederen aan hem toedeelt en de vrouw veroordeelt tot afgifte van deze goederen, op straffe van een dwangsom. Daarnaast vordert hij een bedrag van € 7.500 van de vrouw, omdat hij diverse bedragen voor haar heeft voorgeschoten, gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking.

De vrouw heeft verzocht om de zaak te verwijzen naar de kamer voor kantonzaken, met de stelling dat de vorderingen minder dan € 25.000 bedragen. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat zij bevoegd is om van de vorderingen van de man kennis te nemen, omdat het gaat om een verdeling op basis van artikel 3:185 BW. De rechtbank heeft de incidentele vordering van de vrouw afgewezen en de beslissing over de proceskosten in het incident aangehouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak.

De vrouw heeft nog niet geantwoord in de hoofdzaak, en de rechtbank heeft bepaald dat de zaak op 19 april 2023 weer op de rol zal komen voor conclusie van antwoord. Iedere verdere beslissing is aangehouden. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. A.C. Bordes.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/639543 / HA ZA 22-1026
Vonnis in incident van 8 maart 2023
in de zaak van
[eiser hoofdzaak / verweerder incident]te [plaats 1] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. J.F.M. van Weegberg te Den Haag,
tegen
[gedaagde hoofdzaak / eiseres incident]te [plaats 2] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching te Rotterdam.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 1 december 2022, met producties 1 t/m 4;
  • de incidentele conclusie van onbevoegdheid;
  • de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in de hoofdzaak en in het incident

2.1.
Deze zaak gaat over de (financiële) afwikkeling van de samenlevingsrelatie van partijen.
2.2.
De man vordert, kort gezegd, in de hoofdzaak dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de door de man genoemde inboedelgoederen aan hem toedeelt en de vrouw veroordeelt tot afgifte van die goederen aan de man, op straffe van een dwangsom. Als de vrouw de spullen wil houden, vordert de man de vrouw te veroordelen aan de man een bedrag van € 7.500 te betalen (vordering I). Aan deze vordering legt de man ten grondslag dat hij de gemeenschappelijke inboedelgoederen wil verdelen, maar dat de vrouw weigert hieraan mee te werken. Daarom vordert de man, op grond van artikel 3:185 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), de verdeling van de inboedel.
Daarnaast vordert de man veroordeling van de vrouw tot betaling aan hem van € 877,50 (vordering II), omdat de man diverse bedragen voor de vrouw voorgeschoten. De man vordert deze bedragen terug op grond van ongerechtvaardigde verrijking.
2.3.
De vrouw vordert dat de rechtbank de zaak verwijst naar de kamer voor kantonzaken, met veroordeling van de man in de kosten van het incident. De vrouw voert daartoe aan dat de vorderingen een beloop hebben van minder dan € 25.000.
2.4.
De man voert verweer en stelt zich kort gezegd op het standpunt dat de rechtbank bevoegd is om van zijn vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen.
2.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat zij bevoegd is van de vorderingen van de man kennis te nemen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3.2.
De rechtbank is bevoegd omdat het gaat om een verdeling op basis van artikel 3:185 BW. Deze bevoegdheid is gebaseerd op artikel 126 lid 12 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zoals dit gold tot 1 januari 2002. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt niet dat de wetgever deze absolute bevoegdheid heeft willen wijzigen (zie hof Den Haag 20 maart 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:714, rechtbank Rotterdam 14 juni 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:5039 en rechtbank Rotterdam 15 september 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:8587).
3.3.
De rechtbank zal de beslissing over de proceskosten in het incident aanhouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak.

4.De beoordeling in de hoofdzaak

4.1.
De vrouw heeft nog niet geantwoord in de hoofdzaak. De hoofdzaak zal daarom worden verwezen naar de rol van 19 april 2023 voor conclusie van antwoord.
4.2.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
houdt de beslissing over de proceskosten in het incident aan tot het eindvonnis in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
19 april 2023voor conclusie van antwoord;
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2023. [1]

Voetnoten

1.type: 2339