ECLI:NL:RBDHA:2023:4188

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
NL221.26556
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier op humanitaire gronden na belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren op [geboortedatum] en van Marokkaanse nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier met als verblijfsdoel 'humanitair niet-tijdelijk', welke door de staatssecretaris op 11 maart 2022 werd afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 21 december 2022. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 13 februari 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. A. Wildeboer.

De rechtbank overwoog dat eiser sinds 6 februari 2016 in het bezit was van een verblijfsvergunning, die echter op 2 december 2020 was ingetrokken. Eiser had een nieuwe aanvraag ingediend, maar de staatssecretaris oordeelde dat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor de gevraagde vergunning. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris in zijn belangenafweging alle relevante feiten en omstandigheden had betrokken en dat de afwijzing van de aanvraag niet onterecht was. Eiser had onvoldoende onderbouwd dat zijn privéleven in Nederland zwaarder woog dan de belangen van de Nederlandse staat bij een restrictief toelatingsbeleid.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26556

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Wildeboer).

Procesverloop

In het besluit van 11 maart 2022 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning regulier met als verblijfsdoel ‘humanitair niet-tijdelijk’ afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing.
Op 21 april heeft verweerder het besluit van 11 maart 2022 ingetrokken en op diezelfde datum een nieuw besluit genomen.
In het besluit van 21 december 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 21 april 2022 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Achtergrond
1. Eiser was vanaf 6 februari 2016 in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 2] , met een geldigheidsduur tot 6 februari 2021. Bij besluit van 2 december 2020 heeft verweerder deze verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot 1 mei 2020 vanwege de beëindiging van de relatie. Met de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 24 september 2021 staat deze intrekking in rechte vast (NL21.9515). Ook staat met de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van diezelfde datum in rechte vast dat verweerder terecht eisers aanvraag voor wijziging van zijn verblijfsdoel in ‘arbeid in loondienst’ heeft afgewezen (NL21.13857).
Besluitvorming
2. Op 25 november 2021 heeft eiser zich tot verweerder gewend voor een aanvraag voor een verblijfsvergunning met het verblijfsdoel ‘humanitair niet-tijdelijk’ op grond van artikel 3.51, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
3. Verweerder heeft deze aanvraag op 11 maart 2022 afgewezen, omdat eiser niet aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning voldoet, omdat er geen aanleiding is om wegens bijzondere omstandigheden van de beleidsregels af te wijken en eisers aanvraag toch in te willigen en omdat er geen sprake is van schending van artikel 8 EVRM. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar ingediend.
4. Op 21 april 2022 heeft verweerder het besluit van 11 maart 2022 ingetrokken, omdat er sprake was van een kennelijke verschrijving bij de rechtsmiddelen die verweerder in het besluit had opgenomen. Verweerder heeft op 21 april 2022 een nieuw besluit genomen. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht is het bezwaar van eiser gericht tegen het besluit van 21 april 2022.
5. Op 12 december 2022 is eiser door de ambtelijke commissie gehoord in het bijzijn van zijn gemachtigde.
6. Bij het bestreden besluit van 21 december 2022, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, heeft verweerder overwogen dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van de door hem aangevraagde vergunning omdat hij niet vijf jaar in Nederland heeft verbleven als houder van een verblijfsvergunning voor verblijf als familie- of gezinslid van een persoon met een niet-tijdelijk verblijfsrecht en hij het inburgeringsexamen niet heeft gehaald terwijl hij niet ingevolge artikel 3.80a van het Vb 2000 is vrijgesteld of ontheffing heeft gekregen. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat er geen sprake is van een schending van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) omdat er geen sprake is van gezinsleven met zijn voormalige partner noch is er sprake van ‘more than normal emotional ties’ met zijn twee in Nederland verblijvende broers. Ook staat eisers privéleven niet in de weg aan weigering van de vergunning omdat de in dat kader uit te voeren belangenafweging in het nadeel van eiser is uitgevallen.
Beoordeling door de rechtbank
7. Eiser heeft de rechtbank verzocht hetgeen hij eerder heeft verklaard en ingediend in beroep als herhaald en ingelast te beschouwen. Uit die stukken blijkt volgens eiser genoegzaam waarom het besluit van verweerder onjuist is en in elk geval onvoldoende is gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd op het bezwaarschrift ingegaan. Eiser heeft met de enkele verwijzing naar hetgeen hij eerder heeft verklaard en ingediend, onvoldoende uiteengezet op welke punten het bestreden besluit volgens hem onjuist of onvolledig is en waarom. Dit kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank zal zich dan ook beperken tot de bespreking van de gronden die in beroep zijn aangevoerd.
8. Voorts heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte niet heeft aangenomen dat het privéleven dat eiser in Nederland heeft opgebouwd beschermingswaardig is. Zo heeft verweerder onvoldoende laten meewegen dat het hier niet gaat om een eerste toelating maar dat eiser een verblijfsvergunning had die door verweerder is ingetrokken. Voorts is onvoldoende betrokken dat eiser voldoende inkomen heeft en dat ook vrijwel altijd heeft gehad. Bovendien is zijn verblijf in Nederland in het belang van het economisch welzijn van Nederland. Ook heeft verweerder onvoldoende waarde gehecht aan de omstandigheid dat door de voortdurende arbeidsparticipatie en zijn inspanningen om in te burgeren eisers band met Nederland steeds sterker is geworden en de band met zijn land van herkomst steeds losser. Die band met Marokko is inmiddels verwaarloosbaar. Hij is enkel terug geweest voor enkele korte familiebezoeken, terwijl het app-contact met zijn nichtjes slechts in zeer beperkte mate als ‘een band hebben met’ valt aan te merken. Het contact met zijn moeder is op het moment niet goed. Daar staan intensieve banden in Nederland tegenover met zijn ex-partner en zijn broers evenals vriendschappen en goede contacten met collega’s. Tevens dient belang te worden gehecht aan de omstandigheid dat het privéleven is opgebouwd tijdens legaal verblijf. In dit kader verwijst eiser naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 13 september 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2661).
9. Niet in geschil is dat eiser beschermingswaardig privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM heeft opgebouwd in Nederland, aangezien hij sinds december 2015 (bijna volledig legaal) in Nederland verblijft. Tussen partijen staat ter discussie of verweerder de belangenafweging die hij in het kader van artikel 8 van het EVRM dient te maken in het nadeel van eiser heeft mogen laten uitvallen.
9.1.
Ter beantwoording van de vraag of uitzetting van een vreemdeling strijd oplevert met zijn door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op privéleven, dient verweerder volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) een in een ‘fair balance’ te resulteren belangenafweging te maken tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het recht op privéleven in Nederland en anderzijds het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het (uit)voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Bij de belangenafweging moeten alle daarvoor van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. De rechtbank moet toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dat het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging in een ‘fair balance’ heeft geresulteerd.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij deze belangenafweging alle feiten en omstandigheden die eiser naar voren heeft gebracht betrokken. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder die belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiser heeft laten uitvallen. De rechtbank overweegt hiertoe dat verweerder niet ten onrechte heeft betrokken dat eiser pas sinds eind 2015 in Nederland woont, waarbij hij sinds 1 mei 2020 niet meer aan de voorwaarden van de verblijfsvergunning voldoet, wat verweerder heeft mogen afzetten tegen een verblijf van dertig jaar in Marokko. Eiser is in Marokko geboren en opgegroeid. Hij woonde er tijdens zijn vormende jaren, hij spreekt de taal en kent de cultuur. Het aanpassen na terugkeer zal lastig zijn maar verweerder mag van hem verwachten dat hij daartoe in staat is. Bovendien heeft eiser familieleden in Marokko wonen, waaronder zijn moeder, twee zussen en een broer, die hij tijdens zijn verblijf in Nederland ook enkele malen heeft bezocht. Verweerder heeft daarbij mogen laten meewegen dat eisers stelling dat de band met zijn moeder slecht is niet is onderbouwd en dat de verklaringen over zijn broers in Nederland onvoldoende zijn om uit af te leiden dat hij sterkere banden met Nederland heeft. Uit de omstandigheid dat eiser in Nederland altijd gewerkt heeft en gewaardeerd wordt door zijn werkgever heeft verweerder evenmin hoeven afleiden dat eisers band met Nederland sterker is nu niet is aangetoond dat eiser onmisbaar is voor zijn werkgever. Bovendien kan eiser, zoals verweerder stelt, de in Nederland opgedane kennis en werkervaring in Marokko benutten. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank het belang van de Nederlandse staat zwaarder mogen laten wegen. De uitspraak van de ABRvS waar eiser naar verwezen heeft, heeft geen aanleiding tot een ander uitkomst hoeven vormen nu de ABRvS de vreemdeling in die zaak in het gelijk heeft gesteld omdat verweerder een verkeerd toetsingskader had toegepast. Dit maakt dat het niet om vergelijkbare zaken gaat.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.