ECLI:NL:RBDHA:2023:42

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2023
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
22_7387
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening kinderopvangtoeslag wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die betrokken is bij de kinderopvangtoeslagaffaire. Verzoekster had een aanvullende schadevergoeding aangevraagd bij de Commissie Werkelijke Schade, na terugvorderingen van kinderopvangtoeslag die hebben geleid tot problematische schulden. De Belastingdienst/Toeslagen had haar een compensatie van € 70.327,- toegekend, maar verzoekster was van mening dat zij recht had op een hogere schadevergoeding en vroeg om een voorschot, omdat zij dreigde te worden uitgezet uit haar huis.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang aanwezig was. Volgens artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan een voorlopige voorziening alleen worden getroffen als er sprake is van onverwijlde spoed. In deze zaak was er geen acute financiële nood of onomkeerbare situatie, zoals faillissement, die een dergelijke spoed rechtvaardigde. De voorzieningenrechter merkte op dat de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van de Belastingdienst nader onderzoek vereist, wat niet past binnen de procedure voor een voorlopige voorziening.

Verzoekster had ook gevraagd om een dwangsom, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat dit niet aan de orde was, omdat het niet ging om het uitblijven van een besluit over de herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. Tot slot werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, in aanwezigheid van griffier mr. M. de Graaf, en is openbaar uitgesproken op 5 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7387

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 januari 2023 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Burghout).

Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2022 (primaire besluit) heeft verweerder aan verzoekster een aanvullende schadevergoeding toegekend.
In het besluit van 23 november 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (SGR 22/7388). Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 december 2022 op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Omdat het griffierecht nog niet was ontvangen door de rechtbank, heeft de voorzieningenrechter de uitspraaktermijn met een week verdaagd.

Overwegingen

1. Verweerder heeft kinderopvangtoeslag van verzoekster teruggevorderd. De terugvorderingen hebben tot problematische schulden geleid. Verweerder heeft vastgesteld dat fouten zijn gemaakt en heeft verzoekster een compensatiebedrag van € 70.327,- toegekend. Verzoekster heeft een verzoek om aanvullende schadevergoeding ingediend bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS). Op grond van het advies van de CWS kent verweerder aan verzoekster een aanvullende schadevergoeding toe van € 50.573,-. Verzoekster is van mening dat zij een hogere schadevergoeding zou moeten krijgen. Zij vraagt de voorzieningenrechter om een voorschot, omdat zij haar huis dreigt te worden uitgezet.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden betaald. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
4. Uit de door verzoekster overgelegde stukken blijkt dat er conservatoir beslag op het huis van verzoekster rust. Ter zitting heeft verzoekster toegelicht dat zij als bestuurder wordt aangesproken door de curator in het faillissement van een B.V. Zij stelt dat zij geen middelen meer heeft om een huisuitzetting tegen te houden. Omdat zij is aangesproken als bestuurder, gaat Sociale Banken Nederland (SBN) uit van wanbestuur. SBN kan de schuld daarom niet kwijtschelden. Verzoekster heeft verder verklaard dat het team van verweerder, dat haar als gedupeerde van de toeslagenaffaire bijstaat, heeft gezegd dat zij niets meer voor haar kunnen doen.
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er geen spoedeisende reden aanwezig om nu een voorlopige voorziening te treffen. Het feit dat SBN de schuld niet kan kwijtschelden betekent nog niet dat deze schuld zal leiden tot een gedwongen verkoop van het huis van verzoekster. Verzoekster heeft meegedeeld dat het gerechtshof een voorlopig oordeel heeft gegeven, maar nog uitspraak moet doen over de vordering van de curator die het beslag op het huis heeft laten leggen. Op het moment van de zitting was er nog geen uitspraak. Gelet hierop is niet zeker dat verzoekster met haar gezin haar huis zal worden uitgezet. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom alleen al om die reden af. Daarnaast vergt de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van verweerder nader onderzoek waarvoor de voorlopige voorziening procedure zich niet goed leent.
6. Verzoekster heeft verder gesteld dat zij een dwangsom per direct uitbetaald wil krijgen. De voorzieningenrechter stelt vast dat deze zaak, anders dan het voorbeeld dat verzoekster noemt, niet ziet op het uitblijven van een besluit over de herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. Een dwangsom vanwege het niet tijdig nemen van een besluit is daarom niet aan de orde.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.M. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.