In deze zaak heeft verzoekster op 8 februari 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar aanvraag tot een machtiging tot voorlopig verblijf, ingediend in het kader van nareis op 19 april 2022. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 23 februari 2023 de asielaanvraag van verzoekster ingewilligd. Verzoekster trok haar beroep in en verzocht de rechtbank om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
Verzoekster heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft de veroordeling van verweerder in de proceskosten geregeld volgens de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Aangezien verweerder niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en verzoekster in haar beroep is tegemoetgekomen, heeft de rechtbank het verzoek om proceskosten als kennelijk gegrond toegewezen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op de door een derde verleende rechtsbijstand.
De rechtbank heeft ook opgemerkt dat verzoekster vrijgesteld is van het betalen van griffierecht, waardoor verweerder niet verplicht is om dit te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.